Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

zaterdag 31 oktober 2020

Mannen haten

De eerste keer dat ik iets las als “ik haat mannen” of “die, cis scum”, deed dat me weinig. Ik voelde me niet aangesproken en zag het als een komische overdrijving van de strijd tegen het patriarchaat, maar misschien moet ik voor een fiks pak lezers even mijn fiets in achteruitmodus zetten. Wie bekend is met al die terminologie mag gerust de volgende paragraaf overslaan. Ik haal even adem en zet koffie.

Het ‘patriarchaat’ betekent niet dat er een sinister complot is van oude mannen die samen kijken hoe ze best vrouwen en LGBTQIA+ kunnen onderdrukken. Het is, jammer genoeg, nog altijd een simpelweg correcte omschrijving van de meeste landen in de wereld, waar (hetero)mannen het grotendeels voor het zeggen hebben, waar de meeste gewelddadige misdadigers, terroristen, verkrachters en zo verder mannen zijn, en waar slachtoffers van seksueel geweld weggelachen worden, of aangepraat worden dat het allemaal maar hun eigen domme schuld is. 

Als je me niet gelooft, verklaar me dan even waarom zowat 90% van alle politieke, zakelijke en religieuze leiders in de wereld man zijn. Verklaar me dan waarom bijna alle terroristen en oorlogsmisdadigers mannen zijn. De verklaring “maar het zit in de natuur” is belachelijk. Het zit ook in de menselijke natuur om elkaar de schedel in te slaan, naakt rond te lopen en te schijten waar het ons uitkomt. Wat is beschaving anders dan één lange beteugeling van onze ergste impulsen?

Soit.

De laatste maanden/jaren echter zie ik steeds vaker uitspraken opduiken als “I hate men” of “men are trash”, met als orgelpunt het boek ‘Mannen, ik haat hen’ van de Franse schrijfster Pauline Harmange (zie voetnoot 1). En ik kan het niet ontkennen – dat raakt me. Wat nog erger is, ik heb vaak het gevoel dat dat onterecht is, maar ik zeg er niets over. Immers, als witte heteroman sta ik zo goed als helemaal bovenaan de sociale pikorde in de wereld, en veel mannen die door zulke uitspraken boos worden, blijken helaas de beste voorbeelden van patriarchale idioten die komen aanzetten met onnozele argumenten als “o en wat als je had gezegd dat je zwarte mensen haatte, HMMM?” (racisme is een systeem, niemand discrimineert witte heteromannen op de arbeids- of woningmarkt) of “wel ik ben pro-vrouwenrechten maar zo overtuig je me ook niet!” (terwijl die mannen nooit één vinger hebben uitgestoken om vrouwenrechten te verdedigen).

Dat neemt niet weg dat dergelijke veralgemenende uitspraken op zijn minst laagste gemene-delerstatements zijn die niemand helpen, en op z’n ergst grove en ongenuanceerde biopolitiek (zie voetnoot 2) rechtvaardigen.

Het klopt dat er veel te weinig heteromannen bestaan die inzien dat onze wereldorde fundamenteel onrechtvaardig is en dat er veel mannen zijn die bewust of onbewust vrouwen pijn doen. Dat die mannen daarbij net zo goed slachtoffer zijn van patriarchaal denken, dat zegt dat een man vooral een emotieloze veroveraar moet zijn, laat ik even achterwege, want als je de pijn of de angst hebt ervaren van wat pakweg een afgewezen man kan doen, dan begrijp ik dat je je daar niet mee inzit. Je vecht namelijk voor je leven.

Maar “I hate men”. Komaan. Verlaag je je dan niet tot dezelfde performativiteit die vooral moet tonen dat je de meest radicale persoon in de kamer bent? Besef je dan niet dat je daarmee enkel het denken voedt dat mannen en vrouwen fundamenteel anders zijn, dat sommige mannen zich laf afkeren van de sociale strijd en zeggen “zie wel, ik kan niet beter, ik moet wel een zak zijn.” Nee, het is zeker niet aan mij om te zeggen wat vrouwen al dan niet moeten doen en zeggen. En nee, aan naïeve centristen die zich verslikken in hun thee als iemand een vuil woord gebruikt, hebben we ook niets. Maar eveneens is ideologisch purisme nutteloos behalve voor het ego.

“Men are trash.” Maar toch altijd opnieuw daten met misogyne hipsters. “I hate men.” Maar toch altijd blijven reageren op DM’s van een getrouwde vent. “Gelijkheid!” Maar toch verveeld zitten met het feit dat je date voorstelde om de rekening op restaurant te splitsen. “Ugh ik zou wel een lief willen maar ik heb enkel maar aantrek bij foute mannen!” maar nooit zelf op een leuke man af stappen en liever blijven wachten in je toren.

Niemand is perfect. Aangezien ik ben opgegroeid als witte, heteroman is er ongetwijfeld bij mij ook seksisme, racisme enz. naar binnen geslopen, ook al doe ik mijn best om anders te zijn. En ja, reactionaire krachten zullen altijd klaar staan om wat je ook zegt en doet te zien als een lage aanval op henzelf. IS, Schild & Vrienden, Sharia4Belgium en de Kerk zullen je altijd als minderwaardig zien. Jammer genoeg geeft je dat echter niet zelf het recht even bot en exclusionair te zijn, want zo kan je eindigen in een situatie waarin veel Britse radicale feministen transmensen uitsluiten of veel Gentse Turken zwaar racistisch uit de hoek komen tegenover Bulgaren en Roma.

Het kan me niet bijzonder veel schelen wat individuen over mij denken (wat natuurlijk een groot voorrecht is!). Ik probeer mijn privileges in te zetten om op mijn kleine manier een betere wereld te kunnen nalaten voor mensen die niet zijn zoals ik. Maar als je als lid van een minderheid of minder machtige groep heel goed weet wat het is om enkel beoordeeld te worden op hoe je geboren bent of hoe je eruit ziet of hoe je je kleedt, waarom dan andere mensen kwetsen op dezelfde manier? Ook al is die kwetsuur maar een grammetje van wat je soms zelf voelt. Het betekent niet dat het ok is om anderen ook te kwetsen. “Ik haat mannen.” Het blijft een uitspraak die ik moeilijk vind om te verteren.

Voetnoot 1: Harmanges boek was een perifere publicatie met een oplage van 400 exemplaren tot die werd opgepikt door het Franse ministerie voor gelijkheid en werd afgebrand als mannenhatend. De controverse deed de rest.

Voetnoot 2: ‘Biopolitiek’ is een begrip ontwikkeld door de Franse filosoof Michel Foucault, die erg pessimistisch stelde dat zelfs als je een bepaalde maatschappij probeert te veranderen, je toch onvermijdelijk wordt waar je tegen vecht precies omdat je in die wereld grootgebracht bent.

zaterdag 3 oktober 2020

Een fragment uit 'Fragmentariërs'

De officiële lancering van ‘Fragmentariërs’ laat nog eventjes op zich wachten, maar je kan het boek nu al kopen (op Boekjeswebshop en Bol). ‘Fragmentariërs’ is een knotsgekke roman met plezier voor het hele gezin, als je gezin tenminste hopeloos verslingerd is aan nutteloze filosofie, linkse politiek, drank en seks. Op Boekjeswebshop kan je zowel de paperback als de e-book bestellen, op Bol enkel de paperback. 

Hier heb je alvast een voorsmaakje. 

 

De regen tikt gezapig tegen de zwarte koepel boven m'n hoofd, die me tevens de helft van het gezichtsveld ontneemt, dus hou ik goed het trottoir in de gaten om tijdig andere voetenparen mijn richting uit te zien komen. Er zijn niet veel mensen op straat en de wind rukt onaangenaam nijdig aan de steel van de paraplu. Waar zijn die laatste warme dagen van de oneindige nazomer van het vorige weekend naartoe? Ik ben onderweg naar één van de lokale supermarktjes voor het dagelijks brood.

Als ik probeer te laveren tussen twee aan een verkeersbord vastgemaakte fietsen en een voorgevel, kom ik vast te zitten achter een traag bewegende, oude man met serieus wat spek op overschot. Hij beweegt loom en ongecoördineerd. Waarom beseffen sommige mensen niet wat voor ruimte ze innemen in het publiek? Ik koester dezelfde ergernis tegenover mensen die bij het betreden van een drukke trein pal voor je neus blijven stil staan, rondkijken, dan hun rugzak af zetten en dan pas gaan zitten, in plaats van de rugzak eerst af te zetten, vooruit te schuiven en in één beweging te gaan zitten. Sommige vrienden vinden die efficiëntie-ergernissen met het dagelijks leven van me amusant, sommigen vinden me een mopperkut. Ik vind vooral dat ik gelijk heb.

Ik ga naar de Delhaize, hoewel de Spar enkele meters dichter gevestigd is bij m’n appartement. De Delhaize is kleiner maar goedkoper en het personeel is er pakken vriendelijker. Bovendien heb je er een self-kassa en hoef je niet om sterke drank te vragen aan de kassabedienden, die in de Spar in twee varianten lijken te komen: nukkig of luid. Enkel hun werkstudenten ontsnappen aan dat paradigma, maar die blijven er nooit lang. Zo werd ik ‘ns door een cassière in de Spar met een scheef oog aangekeken toen ik sigaretten vroeg.

“Beetje verslaafd, ja?”

“Tja, eigenlijk wel.”

Wat moet je anders zeggen.

“Ja, iedereen heeft zijn verslavingen hé. Weet je waar ik aan verslaafd ben?”

Ze was een behoorlijk volumineuze vrouw dus ik had iets als “snoep” verwacht.

“Nee.”

“Bananen! Onlangs heb ik er veel te veel gegeten in één keer. Geen aanrader.”

“Dat kan ik me voorstellen.”

“Echt, nooit doen. Ik was daar niet goed van.”

Ik knikte en grijnsde een versteende grijns terwijl de andere klanten hard deden alsof ze op dat ogenblik op Mars waren. Een andere keer slaagde ik erin een kassierster onbedoeld te schofferen toen ik een slecht humeur had. Ik wilde vodka. De kassierster in kwestie kwam altijd zeer ernstig over, met een streng knotje in haar donkere haar en een gecrispeerde houding. Ze sprak ook steeds zeer keurig.

“Vodka? Bedoel je normale vodka?”

“Wat, heb je rare vodka ook misschien?”

Ze keek alsof ik haar zo net een klap in haar gezicht had gegeven en haalde woordeloos een fles witte Eristoff. Na die keer gunde ze me geen vriendelijk woord meer.

De meest irritante werkneemster in de Spar was een vrouw van middelbare leeftijd die elke zin riep en zich vrolijk uitdrukte per gemeenplaats. Onder andere had dat tot gevolg dat ze ‘ns een klant na me, die toevallig zwart was, in afschuwelijk Steenkolenengels aansprak alsof hij Zwarte Piet in hoogsteigen persoon was. De man liet het zich met een bedeesde glimlach welgevallen, met een uitdrukking die verried dat hij dit soort praktijken helaas gewoon was.

“And don’t steal anything hey!”

“Godverdomme,” dacht ik toen, “wat leven we in een kankerracistisch kutland als dit nog zonder commentaar kan passeren.”

Natuurlijk zei ik zelf ook niets, bezig als ik was met het inladen van frisdrank en erwtjes in blik in m’n plastic zak, om zo snel mogelijk te maken dat ik ‘m daar smeerde.

Nee, dan liever de Delhaize. Daar werkt onder andere een meisje dat Roman en ik de ‘Renaissance-chick’ noemen omdat we haar naam niet kennen, een roodharige Nederlandse met een bleek gezicht. Ze lijkt weggelopen lijkt een zinnelijk portret van één of andere Vlaamse of Hollandse meester. Ik doe altijd m’n best om niet met haar te proberen flirten, want ik kan me voorstellen dat cassières zich daar dood aan kunnen ergeren. Ze zitten daar ook enkel om geld te verdienen, niet omdat ze complimenten in ontvangst willen nemen van gerateerde dichters.

Er zijn mensen die houden van supermarkten. Jelka is dol op de Albert Heijn. Inna vond het geweldig om in vreemde landen supermarkten te verkennen. Voor mij zijn het plaatsen waar ik zo snel mogelijk binnen en buiten wil en er hoogstens kan doen aan interessante observaties maken over de menselijke natuur, die zelden verheffend uitvallen.

Het is rustig in de Delhaize. Ik snij op het gemak een volgranenbrood en snuister vervolgens rond bij het vlees om te besluiten dat ik zin heb in spek. Met berusting laad ik een fles vodka in m’n mandje, maar geen chips of nootjes. Ik krijg al genoeg zout binnen. Onderhand zouden wetsdokters, als ik morgen plots dood zou vallen, in m’n nieren al een bescheiden zoutmijn kunnen beginnen exploiteren.

Zijn supermarkten echt de dood geworden van de lokale kleine handelaar? Mijn moeder, toen die nog een bloemenwinkel openhield, kloeg daar in elk geval over en ging bewust gaan winkelen bij de slager, de kruidenier en godbetert de verf-, tapis plein- en schrijfgeriefwinkel. In deze buurt zie ik alleszins nog veel detailhandelaars, met onder andere een slager die elk jaar deftiger en meer hogere middenklasse lijkt te worden, drie bakkers, een krantenwinkel waar je koffie kan drinken, een boekenwinkel en een stuk of wat andere middenstanders die niets minder dan m’n sympathie verdienen, maar die helaas wel niet zo vaak m’n centen over hun toog zien rollen.

Een cliché onder marketingmensen is dat klanten tegenwoordig betalen voor een ervaring in plaats van een product, maar dat lijkt me praat voor wie het zich kan veroorloven. Ik betaal in de eerste plaats nog altijd voor producten. Was de Spar ondanks zijn onbetamelijke cassières goedkoper, ging ik er ook vaker. Intussen is in het winkelmandje ook (magere) boter en (magere) hesp verschenen, samen met een doos eieren die bij hoog en bij laag volhoudt dat er producten in zitten van kippen “met vrije uitloop”. Gaan klanten dat ooit persoonlijk gaan controleren bij die kippenboeren? Ik twijfel aan het waarheidsgehalte van al die groene en ecologische labels, maar ik laat me er tezelfdertijd toch door ringeloren. Dat is de existentiële tweespalt van de moderne consument die wel het goede wil doen, zolang het weer niet te veel moeite kost. Zo ben ik ook niet blind voor het lijden dat dieren moeten doorstaan in de route die ze afleggen naar mijn braadpan, maar ik heb er nog niet minder vlees door gegeten. Het maakt me deel van het probleem, dat besef ik.

De self-kassa’s zijn dicht omdat er te weinig klanten in de winkel zijn. De Renaissance-chick staat achter haar kassa. Terwijl ik m’n producten op de band laat wegrollen en zij die plichtsgetrouw inscant, sta ik er bij stil dat ze nu al minstens drie jaar in Gent woont, en nog altijd dat Nederlandse accent heeft. Verliezen Nederlanders dat ooit, of blijven ze kleven op het niveau van een Jan Boskamp, die in alles een eeuwig expanderende, stereotype ‘Hollander’ gebleven is, maar z’n taal af en toe doorspekt met belgicismen of raar uitgesproken woorden?

“Graag sigaretten, ook.”

Het Renaissance-meisje glimlacht professioneel en zet met een knop de tabaksschatkamer open, die aan de muur bevestigd is. De Gauloises liggen onderaan, zoals gewoonlijk.

“Dat is dan €36,84,” zegt ze nadat ze als laatste item m’n pakje ingescand heeft en de schatkamer weer op slot gaat. Ik heb m’n kaart al in de aanslag en betaal daarmee zonder veel poespas. Achter mij voel ik al de schaduw van fort van een kerel in een werkmansplunje, met stof in z’n haar en met grote, ruwe handen. Hij spreekt met een plat Gents accent en dat mag ik graag horen in tijden waarin veel mensen van Antwerpen en Brabant denken dat Gentenaars de naam van hun eigen stad als “Hent” uitspreken. Dat komt door de zwermen West-Vlamingen die zich hier al twee decennia lang aan het vestigen zijn. Niet dat ik dat die mensen kwalijk neem. Ik kan me voorstellen dat de vooruitzichten van wonen in Kortrijk, dat al een miljoen jaar door de tsjeven geregeerd wordt, of wonen in Bruges-la-Morte weinig ondernemende, hippe jonge mensen aanspreekt.

“Nee, niet nodig,” zeg ik als het meisje me m’n kasticket wil overhandigen. Opnieuw glimlacht ze en wenst ze me in haar schattige Nederlands-Nederlands een prettige dag. Ik kan het niet laten van breed terug te glimlachen en ga de winkel uit met m’n stevige tas vol eten en drinken.

 

Ik steek over en passeer de plaats waar Jelka werkt, een kantoor dat zich specialiseert in het uitzenden van jonge mensen om fondsen te werven voor ngo’s. Ik zie haar door het venster zitten met haar rug naar me. Ze is aan het telefoneren, dus ik wandel verder.

Stevig snuif ik de lucht op en ik merk een erg lichte geur van zand en zee. Het doet me zin krijgen om m’n auto in te stappen en naar de kust te rijden. Ik mag dan wel door en door een Gentenaar zijn, met de R om het te bewijzen, maar de kust stal m’n hart al toen ik kind was, vooral in de winter en de herfst, als er weinig mensen waren, de tearooms slechts het terrein van welgestelde bejaarden, en de zee zelf nog grijzer en vager was dan anders. In de verte kan je dan regenbuien zien aankomen vanuit Engeland of verder en zwalpen lelijke boten en ferry’s rond aan de einder. Mensen in onmodieuze regenjassen laten er hun honden uit en er raakt overal zand in. Daar hou ik van.

Eén van m’n vroegste herinneringen gaat terug naar de zee, overigens. Ik moet toen een jaar of drie geweest zijn, en een tante van me staat aan de overkant van een plas die overgebleven was waar het water zich bij eb had teruggetrokken, wijdbeens en met open armen klaar om me op te vangen als ik door dat ondiepe water durf te rennen. Dat durf ik. Zij heeft er meer pret in dan ik, want ik weet dat dat water helemaal niet diep is en dat ik er ook niet bang van hoef te zijn.

Een andere herinnering is dat ik met de grootouders langs moederszijde verbleef in een appartement aan de zeedijk van Oostduinkerke en dat ik ’s nachts niet kon slapen. Door m’n smalle venster zag ik toen de zee zoals ik ze nog nooit had gezien. Het was stormtij, en het water stond angstaanjagend zwart, wild en dicht. Toch wist ik dat ik niet bang hoefde te zijn. Dat is merkwaardig voor een jongen die van veel dingen bang was.

Diezelfde vakantie ging m’n grootmoeder zo’n go-kart met een stok aan huren om me te kunnen vasthouden terwijl ik vruchteloos pedaalde op de plastieken trappertjes. Om de een of andere reden rukte de go-kart zich plots los van haar greep, en denderde ik gierend van de pret een heuvel af, recht een druk kruispunt op, langs schreeuwende mensen en toeterende auto’s heen. Ik kwam een straat verder tot stilstand, achtervolgd door m’n grootmoeder die in totale paniek was. Ze trakteerde me nadien een ijsje met aardbeiensmaak (de eerste keer dat ik dat proefde) op voorwaarde dat ik het incident niet zou vermelden tegen m’n moeder (alsof ik dat ooit van plan geweest was). Dat verhaal biechtte ik pas op aan de moeder op de uitvaart van m’n grootmoeder.

Later kwam ik aan de zee om gefaalde relaties te vergeten. Toen ik 18 was en ik net Sun Hee gedumpt had, maakte ik in een appartement met vrienden volledig live 9/11 mee, terwijl we lange avonden spendeerden aan Risk spelen, speculeren over wat Amerika zou doen en wat wij zelf zouden doen indien Osama bin Laden in hoogsteigen persoon zou opduiken op het balkon van het appartement. Het jaar nadien was ik er om Fien te proberen vergeten, en drie jaar daarna trachtte ik er een touw aan vast te knopen waarom Jade mij de wacht had aangezegd. Toch waren het er goede tijden geweest, met warm gekoesterde vrienden als Joeri, Andreas en Steven.

De zee had niet enkel gediend om oude liefdes in te verzuipen terwijl ik alleen zat in de duinen en uitkeek over de veranderlijk-onveranderlijke golven en wolken. Ze had even goed gediend om liefde te consumeren. Ik had er de eerste keer seks met Jade, bracht er een onstuimig weekend door met Natasja voor haar verjaardag, en later, toen m’n ouders een vakantiehuisje hadden in De Haan, had ik er zowel Inna als Jelka mee naartoe genomen. Dat huisje hebben m’n ouders nu verkocht, wat weer een periode afsluit.

Ik ben aan de verkeerslichten aangekomen en moet het trottoir slechts delen met twee druk taterende studentes, de ene lang en mager, de andere vol en klein. Gele fietsen en auto’s glijden langs en een bus stopt aan de overkant met een zucht om een hoop oudere mensen op te laden. Het is opgehouden met regenen, maar de straten baden nog altijd in de donkerder inkleuring van het water, dat zijn reflectie vindt in laag hangende wolken. Het waait even hard als daarnet.

 

Ik kraak de eerste sigaret van het nieuwe pakje voor de ingang van het appartementsgebouw, beschut tegen de regen, met de boodschappentas naast me. Ik sta hier graag. Het verbaast passanten soms dat hier iemand staat in deze uitsparing, maar ik laat dat niet aan m’n hart komen. Het is bovendien niet dat ik er bijzonder sinister of dakloos uitzie.

Er rijdt een auto voorbij waar luid Hallelujah in de versie van Jeff Buckley uit weerklinkt. Eén van de zijramen staat een beetje open, en aan het stuur van die auto zit een jonge man met een baard. Het is opmerkelijk om hier dit nummer zo luid te horen, want wie luide muziek speelt in de auto, lijkt meestal een adept te zijn van loeiharde dansmuziek, geautotunede pop uit de Arabische wereld of boze Franse hip-hop. Ik staar de Hallelujah-wagen na en schud onwillekeurig traag het hoofd. Ik heb nooit van dat nummer gehouden, niet omdat het geen goed nummer is, maar omdat ik het associeer met elitaire rockisten die één à twee keer per jaar naar dat nummer luisteren en het steevast de Tijdloze van Studio Brussel in stemmen. Die Tijdloze zijn een pretentieuze lijst waarin over generatiekloven heen vooral de dampen worden ingeademd van blanke mannenrock uit de jaren ’70, ’80 en ’90. Het is een reactionaire parade van zoons en dochters die er het sjibbolet mee uitdrukken dat ze de middenklasse-platenkast van hun ouders netjes beluisterd hebben. To wit: in die befaamde Tijdloze staan bijna geen elektronische nummers, een beperkt aanbod aan metal, geen reggae, geen hip-hop, en dan hebben we het nog maar enkel over popmuziek van na 1970.

Het ergste van dat alles is dat Studio Brussel nog mag gelden als één van de meest ruimdenkende muziekzenders, ook al duurde het meer dan een decennium tegen dat ze niet zo neerbuigend meer deden over alles waar geen gitaren in te bespeuren waren. Die attitude werd voor mij altijd gereflecteerd in de kleren, uitspraken en gedragingen van schoolgenoten uit de betere middenklasse die met een vanzelfsprekend aplomb meenden te weten wat cultuur was, en kritiekloos een zogenaamd kritische houding overnamen tegen wat ze zagen als een massacultuur vol dommekloten die enkel geïnteresseerd waren in merkkledij en opgedreven brommers. Ze waren zelf geen ongekamd haar beter. En ik was bitter.

Ik moet lachen met mezelf. De Hallelujah-hipster is al lang weg, maar het lijkt alsof ik naast hem in de auto plaatsgenomen heb om m’n gram te halen op een vakjesmentaliteit die, als ik eerlijk ben, steeds minder bestaat. De Tijdloze is er een gefossileerd reservaat van, dat wel, maar tegenwoordig luisteren jonge mensen naar zowat alles zonder dat ze zich opsluiten binnen één genre of één subcultuur. Laurent Garnier deed monocultuur-muziekliefhebbers indertijd af als “masturbatoir”, en hij had gelijk.

M’n sigarettenstompje belandt onder de hiel van m’n laars en ik ga naar binnen. In het postvak zit reclame en een brief voor Natasja, die dringend eens haar adres moet laten wijzigen zodat ik die enorme pakken reclame van de Colruyt niet meer uit de bus moet vissen.