Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de afdeling opiniestukken daarvan, want God weet dat er daar nog niet genoeg van bestaan. Mocht je je bij het lezen ervan afvragen: "kritiek hebben kan je wel, Anton, maar heb je ook oplossingen?" dan kan je 'De Nieuwe Staat' voor €0 downloaden. De weg een beetje kwijt? Mijn eigenlijke website, die ook 'Onklare taal' heet, verwelkomt je.

zondag 18 december 2016

Generatieconflicten zijn kunstmatig

Eens in de zoveel tijd verschijnt er een opinie die betoogt dat de ‘millennials’, de jongste generatie op de werkvloer, bestaan uit luie, narcistische en in watten gewikkelde kruidje-roer-me-nietjes. Soms volgt daar de even voorspelbare tegenbewering op die dit probeert te logenstraffen, met vaak nog een veeg uit de pan voor de ‘babyboomers’. Maar het is onzin. Zo ook de mening die managementgoeroe Simon Sinek poneert.

Managementgoeroes dienen sowieso al met een korrel zout genomen te worden. Niet zelden zijn ze weinig meer dan astrologen en vogelwichelaars van de moderne tijd, die met fijn klinkende buzzwords en interessante maar moeilijk te bewijzen theorieën de harten (en portefeuilles) proberen te veroveren van managers en bestuurders. Sinek is een voormalige marketingman en ik ben zelf al tien jaar actief in marketing, dus niets van zulke praktijken is me vreemd.

De apocalyps is nabij

Wat alle generaties verbindt, is dat ze zeuren over de jeugd van tegenwoordig. De Soemeriërs, de Grieken, de Romeinen en de Middeleeuwers kloegen allemaal dat de jeugd geen respect meer had voor normen en waarden en dat de maatschappij spoedig zou ten onder gaan aan de luiheid en de goddeloosheid van het jonge volkje. In die aanklacht zit een verscholen vorm van narcisme: “kijk eens hoe veel beter wij waren”.

Maar het gelaakte “langharig, werkschuw tuig” van de jaren ’60 is nu zelf oververtegenwoordigd in raden van bestuur en de hoogste niveaus van de wereld en de enige doemscenario’s die op korte termijn realistisch zijn, zijn grosso modo het werk van wie nu afgeeft op de jeugd. Het zijn niet de millennials die de oceanen hebben overbevist, gestemd hebben op Donald Trump, jungles hebben kaalgekapt of belastingen hebben opgesoupeerd om het casinokapitalisme te betalen.

Duiven en raven

Maar ook dat is geen faire kritiek. Elke generatie heeft zijn luizen in de pels. De volgende grote massamoordenaar is nu misschien 25 en nog bezig aan zijn opgang in de politieke rangen. En er zijn tal van mensen van goede wil onder wie men gemakshalve als ‘babyboomer’ of ‘generation X’ catalogeert, die hard strijden voor een betere wereld.

De Romeinse satiricus Juvenalis schreef ooit: “kritiek gaat tekeer tegen de duiven, doch verschoont de raven”. Wie dus iets staat te roepen over deze of gene generatie, heeft ofwel zelf boter op het hoofd, ofwel heeft die er iets bij te winnen om makkelijk te scoren op de kap van een groep mensen die zich in de mainstream moeilijker kunnen verdedigen.

Beter samen

Het is een zwaktebod om een generationele trend te veralgemenen en te zien als sociale kwalen. Als millennials al luier en hedonistischer zijn dan hun ouders – waar ik overigens nergens harde bewijzen van zie buiten opgeklopte paniekzaaierij – dan is dat een reactie op een maatschappij die ze zelf geen vorm hebben gegeven. Procentueel gezien ligt het zelfmoordcijfer inderdaad hoger bij de millennials, maar dat is misschien ook omdat er weinig mensen zijn van 25 die sterven na uit te glijden in bad.

Nee, een generatie wegzetten als problematisch is negeren dat we over de generaties heen samen veel meer delen dan dat er ons verdeelt. Ik ben de voorvechters van meer gelijkheid en rechtvaardigheid van vroeger erg dankbaar en ik zet met plezier hun strijd verder. Hokjesdenken is nefast voor samenhorigheid en warmte in de samenleving. Zoals zo veel mensen heb ik mijn waarden, zoals hard werk en opkomen voor anderen, mee van mijn ouders, en als ik zelf mag veralgemenen, denk ik dat er weinig jonge mensen zijn die van thuis uit “luiheid” en “narcisme” hebben meegekregen als prima ideeën. Jongere collega’s van me zijn vaak gedreven, ambitieuze en competente mensen geweest die iets wilden maken van hun leven.

Passeren aan de kassa

Ik vraag me af in hoeverre Simon Sinek de laatste jaren nog eens op een echte werkvloer gestaan heeft. Dat Sinek, en met hem zo veel andere tendentieuze opinieerders die in hun bubbel leven van kaderleden, conferenties en glazen torens, een groep mensen waar ze zelf weinig contact mee hebben van narcisme betichten terwijl ze zich dik laten betalen als marketingsterren, lijkt me een bijna komisch geval van projectie.

zaterdag 3 december 2016

Niets zo politiek correct

Een gegeven boek kijk je niet in de kaft. Toen een vriendin me 'Kijk niet zo, konijntje' schonk van Marnix Peeters, trok ik een sceptische wenkbrauw op. Ik had weliswaar nog geen boek van Peeters gelezen, maar uit zowat alles wat ik wist over zijn oeuvre, dacht ik niet dat ik zijn boek graag ging lezen. Mijn vooroordeel over hem was dat hij een soort Brusselmans van den Aldi was die probeerde om zijn eigen kwalijke meningen weg te stoppen achter het toverwoord "ironie". Maar, beloofde ik de vriendin, ik ging het boek een eerlijke kans geven. Tenslotte verdient het dat ook.

Die 'eerlijke kans' duurde 64 pagina's voor ik het boek dichtklapte. Ik ging online op zoek naar recensies om te zien of ik alleen stond met mijn mening, en daar ziet het er precies naar uit. 'Kijk niet zo, konijntje' is een soort vervolg op 'Natte dozen', waarin Peeters de gefrustreerde, oude fascist Oscar Van Beuseghem opvoert, deze keer in briefformaat. Vele recensenten spreken over "lachsalvo's" of nemen het intussen ergerlijke woord "hilarisch" in de mond. De teneur is dat hoewel Van Beuseghem een compleet fout personage is, er toch wat af te lachen valt met zijn hyperbolische brieven. Dit is het aantal keren dat ik moest lachen: 0.

Voor wie mij niet persoonlijk kent: ik sta bekend als een al bij al vrij geestige man. Ik heb in het verleden niet onaardige satire bedreven en ik kan nog altijd lachen om klassieke Britse comedy zoals 'The Fast Show', 'The Office', 'The Green Wing' of 'Miller & Armstrong'. Ik vraag me af waarom zo veel mensen Peeters grappig vinden. Want de vorm van humor die zijn Van Beuseghem bedrijft, is gewoon een super-sized versie van de gemiddelde reaguurder op HLN.be met een iets rijkere woordenschat. Wat is er grappig aan pagina na pagina te lezen over "negers", "vette koeien" en een stortvloed van beledigingen aan het adres van al wie geen heteroseksuele witte man is?

Eén van de eerste dingen die je leert als iet of wat ingestudeerde lezer is dat je de auteur niet mag gelijkschakelen aan zijn of haar personages. Brett Easton Ellis is zelf geen psychopaat, Vladimir Nabokov was geen pedofiel en Roberto Bolaño zat niet stiekem masturberend 'Mein Kampf' te lezen. Maar deze drie schrijvers hadden iets te vertellen met hun afdalingen in de psyches van duistere personen. Bij Peeters heet het "een spiegel voorhouden", maar het enige dat ik zie in de spiegel, is dat blozende kopje van Peeters zelf, die gniffelt dat hij dat toch allemaal heeft durven opschrijven, dat hij de politiek correcte goegemeente toch maar weer een ferme neus gezet heeft. Welnu, beste Marnix Peeters: er is niets, werkelijk niets zo politiek correct als in het Westen een bak stront kieperen over minderheden en elke groep die enigszins macht bezit, compleet buiten schot laten.

Ik laat ook nog even buiten beschouwing dat het allicht Peeters was die een dik jaar geleden schuilging achter een reeks literaire tirades die voornamelijk gericht waren op het afbreken van het uiterlijk van jonge schrijfsters. Hij heeft altijd ontkend dat hij het was, maar laten we elkaar geen Liesbeth noemen. Peeters geniet de bescherming en promotie van een groepje mediamensen en ex-collega's die zichzelf vermoedelijk vrij links vinden omdat ze Ronny Mosuse een toffe vent vinden en hun vrouw niet slaan, maar die ver buiten de realiteit leven van wat het betekent om dag in dag uit te moeten opboksen tegen een sociale orde die doordrenkt is van allerlei -ismen.

'Kijk niet zo, konijntje,' is die vervelende moppentapper op café die een enorm racistische mop vertelt, zegt dat het "ironie" is en diezelfde mop in diverse variaties nog 30 keer herhaalt. Het is de foute Obama-speculaas, maar dan geproduceerd op industriële schaal. Het is de onnozelaar die "slikken, slet" brult als student op een cantus, maar dan 40 jaar later aan zijn bureau. Het is één oprisping van gal tegen het revolutionaire idee dat ook mensen die geen witte, heteroseksuele mannen zijn, misschien even zo goed personen zijn.

Valt er nog wat te redden aan het boek, eigenlijk? Is het goed geschreven? Niet echt. De stem die Van Beuseghem meekrijgt, is niet pedant genoeg om een snoeverige reactionaire intellectueel te zijn, en niet volks genoeg om aan het kaliber te kunnen van een toogfascist. Alle vergelijkingen liggen enorm voor de hand. Met taal en stijl worden geen spannende dingen gedaan. Vermoedelijk heeft Peeters zich nu en dan laten inspireren door de 'viezentist'-episode van Louis Paul Boon, maar als hij tot aan de enkels komt van Boon, mag hij al blij zijn. Plus: Boon kwam er voor uit dat hij een vies ventje was. Peeters verschuilt zich achter het vijgenblad van de ironie.

In mijn onuitgegeven roman 'Fragmentariërs' schreef ik vorig jaar dit: "Ze zeggen altijd, “die Brusselmans, je moet het hem toch nageven”. Of, “die Brusselmans, die kan ondanks alles een aardig stuk schrijven.” Dat zou geen zinnig mens mogen ontkennen, en wie zich in de jaren ’90 stoorde aan zijn vuilschrijverij, belandde precies in de lappenmand waar Dirty Old Herman ze wilde. Toch valt er wat af te dingen op zijn werk en op dat van sommige van zijn generatiegenoten, zoals [pdw] of sterjournalist Serge Simonart. Het zijn allemaal misogyne figuren die ik verantwoordelijk acht voor het terug in voege komen van een cool soort vrouwenhaat, alsof alles wat de vrouwenbeweging wenste te bereiken, vanaf 1991 bereikt was, en we rustig terug konden gaan naar vrouwen wegzetten als hysterische miekes en moekes, en dat ze voor de rest vooral mooi moesten zijn en lekker kunnen pijpen."

Maar jammer genoeg heb ik geen uitgever, en Marnix Peeters wel. Blijkbaar verstaat Peeters wel de kunst van zich in de anus wurmen van Vlaamse PDG's van de literaire beau monde die ook het seksisme van de Brusselmansen en de Simonarts plezant vinden, en ik niet. Als dat de prijs is die ik moet betalen om oprecht te blijven werken aan een beter oeuvre dat iets te zeggen heeft, dan betaal ik die graag.

woensdag 28 september 2016

De prijs van de domheid

Om maar onmiddellijk dramatisch pirouettes dansend met de deur in huis te tuimelen: al zowat heel m'n leven, voor zover ik me dat kan herinneren, krijg ik geen greep op de domheid. Omdat iets beweren over intellectuele vermogens zelfs zonder dat je nog maar een groep noemt, al direct enkele heethoofden naar hun toetsenbord doet grijpen, is het misschien best om eerst even te gaan definiëren wat dat nu eigenlijk is, domheid. Wel, daarvoor moet je eerst weten wat intelligentie is. Onder intelligentie heb ik altijd dit verstaan: "de som van iemands concrete en abstracte probleemoplossende vermogens". Een deel daarvan is tamelijk goed meetbaar, een ander deel moeilijk of zelfs niet, ook omdat het relatief is ten opzichte van hoe intelligent je omgeving is. De gemiddelde volwassen Belg is op veel vlakken in vergelijking met zijn proletarische voorvader die elke dag 12 uur in een stinkende fabriek stond te werken, een genie. Maar zet diezelfde Belg in de diepste jungles van Papoea Nieuw-Guinea, en in vergelijking met de Papoea's zal die Belg overkomen als de domste persoon die ze ginds ooit tegengekomen zijn. Een andere wezenlijke component van intelligentie is dus ook kennis.

We lopen nu even het blokje om en komen terecht bij de domheid: de som van onvermogens om met concrete en abstracte problemen om te gaan, plus een gebrek aan kennis. Alvast deze ironisch observatie: wie dit leest, is niet dom. Domme mensen en intelligente mensen leven grotendeels in gescheiden werelden, maar in grote mate wijt ik die scheiding aan die werelden dan aan aangeboren vermogens van individuen. Een oliedomme kroonprins van dit land zal bijvoorbeeld nog steeds begeleid worden door de beste leraren, kennis maken met de wereld en bepaalde vaardigheden aanleren om te kunnen overleven in een omgeving die intelligenter is dan gemiddeld. Aanleg speelt een rol. Je kan een drol maar zo lang polijsten. Maar toch geloof ik, na nu en dan over een periode van meer dan 25 jaar stil te staan bij waarom sommige mensen zo ontzettend dom zijn, dat domheid in de eerste plaats sociaal bepaald is. Bijvoorbeeld in het wereldberoemde 'Freakonomics' staat dat indicator nummer één of een baby zal opgroeien tot een gediplomeerde universiteitsstudent* het diploma van zijn ouders is. Of iemand kan doorstuderen, wordt in hoofdzaak bepaald door materiële omstandigheden.

Maar wacht! Wordt er ook niet vaak gezegd dat er te veel universitairen rondlopen? Volgens de logica van de arbeidsmarkt: min of meer. En zoals de asterisk hierboven aangeeft, zijn sommige universitairen echt reusachtige dommeriken. Daardoor komen we bij het tweede punt over het waarom van de domheid. Doordat het idee leeft dat een diploma waar je langer voor studeert, meer sociale en economische waarde heeft, worden veel mensen gepusht om een traject te volgen dat niet beantwoordt aan hun talenten. Een anekdotisch voorbeeld: ik vind mijn vader een intelligente man. Hij studeerde technisch onderwijs omdat hij daar het meeste affiniteit mee had. Nog steeds is hij een kei in reparaties, machines, verfijnde motorische ingrepen en doe-het-zelf-operaties. Vandaag verdommen veel mensen zichzelf door mee te stappen in een opgelegd hiërarchisch denkkader dat de ene richting boven de andere plaatst, en kunnen ze dommer uit een richting komen dan dat ze erin gestapt zijn. Hoe veel briljante loodgieters zijn we niet verloren ergens in een richting secretariaat?

Ik heb het over twee oorzaken gehad van domheid, maar nu kom ik op gladder ijs. In de persoonlijkheidspsychologie wordt aangenomen dat er een correlatie is tussen de eigenschap nieuwsgierigheid en het kenmerk intelligentie. Dat betekent dus dat domme mensen meestal niet nieuwsgierig zijn. Maar dat wordt volgens mij nog verergerd door een ander kenmerk van wat iemand dom maakt, namelijk dat domheid beneden een bepaald niveau de domme persoon net het vermogen ontneemt om kennis te sorteren en op te nemen. Het is niet dat pientere mensen nu en dan geen gekke dingen geloven of bij de neus genomen worden door desinformatie, maar bijvoorbeeld Nigeriaanse scammers schrijven hun e-mails opzettelijk in slecht Engels omdat enkel domme mensen geen argwaan voelen bij die kromtaal en langer zullen blijven meegaan in het spel. Iemand die wat slimmer is en er initieel toch in zou trappen als de mail foutloos geschreven was, die stapt er al snel terug uit. De scammers weten dat ook en halen daarom een hogere ROI door opzettelijk slecht te schrijven.

Is domheid een maatschappelijk probleem? Absoluut. We leven in de tijd van het dingen moeten benoemen en als we de Niagara aan lifestyle-magazines en -blogs die dagelijks over ons uitgestort wordt zouden moeten geloven, dan is alles aan ons maakbaar (terwijl ik soms ook denk "rot op met je lifehacks en je diëten op basis van piemelkaas"). We lezen over hoe veel depressie ons kost of wat ongezonde voeding betekent voor ons welzijn, maar over de kostprijs van de domheid blijft het oorverdovend stil. Misschien kan men dan geen "oorlog tegen domheid" ontketenen omdat het een containerbegrip blijft en omdat er relatief gezien altijd domme mensen zullen zijn, maar buiten het taboe-elitaire smaakje dat er kleeft aan openlijk de prijs van domheid bespreken, zijn er simpelweg ook veel te veel instanties die wel varen bij de domheid van anderen. Bijvoorbeeld verstrekkers van snel krediet, catfishers of de fraudulente belspelletjes die jarenlang hun gang konden gaan.

Maar er is ook een politieke kost aan domheid verbonden. Al sinds de jaren '20 zijn hard-rechtse bewegingen er als de kippen bij om progressieven te verwijten dat ze de volksgeest en het buikgevoel versmaden. In de jaren '80 was het eveneens rechts dat succesvol de emotie van de witte identiteitspolitiek wist uit te buiten door domme mensen tegen zichzelf te laten stemmen, en voor een herverdeling van de rijkdom van onderuit. Opnieuw is het niet dat er tussen de kiezers van een Ronald Reagan geen intelligente mensen zaten. Bovendien zijn minder ontwikkelde mensen wel degelijk in staat een solidaire en progressieve stem uit te brengen, maar de schaamteloze manipulatie van de ergste excessen die aan domheid verbonden zijn (gebrek aan nieuwsgierigheid, gebrek aan inzicht in het eigen gebrek vermengd met een terecht klassenressentiment) heeft die impuls grotendeels uitgewist. Dit heeft op veel vlakken de sociale vooruitgang in het Westen en zelfs in de wereld enorm veel schade toegebracht.

Nee, het is zeker niet dat betere en juistere informatie presenteren aan racisten hen per se minder racistisch zal maken (soms zelfs integendeel). Maar op fantasmen gestoelde politieke bewegingen kunnen enkel een feitenvrij universum scheppen als de condities er zich toe lenen, en aan die condities kan de maatschappij wel iets veranderen. Nu en dan fantaseren sommige intellectuelen er in besloten kamers over om een cijnskiesrecht te baseren op intelligentie, maar de praktische moeilijkheden ervan daar gelaten, is dat de zaken volledig omdraaien. Het komt er niet op aan om mensen te straffen voor hun gebrek aan kennis of inzicht of hun sociale achtergrond, maar om hen te helpen naar het volgende niveau te komen. Belanden we zo aan bij een rondje ouderwetse en paternalistische volksverheffing? Misschien, een kant en klare oplossing heb ik ook niet, vooral omdat het gaat over een octopus van een probleem die nog niet eens redelijk benoemd kan worden zonder hysterie. Maar het alternatief - de empowerment van domheid - is tien keer erger.

* Er bestaan natuurlijk archiedomme mensen met een diploma van het hoger onderwijs, net zoals er slimme mensen bestaan zonder diploma.

woensdag 31 augustus 2016

De reden dat zo veel Superman-materiaal zuigt is dat Superman zuigt

Zijn er nog mensen die echt fan zijn van Superman? In het uitgebreide pantheon van superhelden, vigilantes en schurken in Amerikaanse comics is Superman dan wel één van de allerbekendste, maar is hij (nog) geliefd? Superman is een onvervreemdbaar deel van de Westerse popcultuur-canon, maar een t-shirt dragen met zijn bekende S is meer een sjibbolet om te tonen dat je een beetje geeky bent dan dat het is om uit te drukken hoe verknocht je bent aan de Man van Staal. Superman is de Beatles van de comic-wereld: in zijn tijd veroorzaakte hij een aardverschuiving omdat hij de eerste was, maar anno 2016 zijn zijn exploten weinig opmerkelijk te noemen als je ze vergelijkt met de helden die na hem kwamen.

Superman is eigenlijk een saaie lul. Alles wat hem mogelijk boeiend maakt, hebben superhelden na hem beter gedaan. Buiten kryptoniet (later daarover meer) is er niks in zijn arsenaal van superkrachten en niks in zijn persoonlijkheid dat garant staat voor een interessant conflict. Ja, hij is een weeskind, maar Batman is veel boeiender in zijn getormenteerde omgang met de gewelddadige dood van zijn ouders. Ja, Superman is supersterk, maar de ramificaties van een razende natuurkracht zijn, zijn beter uitgewerkt - en met meer plezier dan die stoïcijnse Superman - bij de Hulk. Ja, Superman moet zijn identiteit geheim houden, maar dat doet Spider-Man veel ingenieuzer en geloofwaardiger. Ja, Superman heeft superzintuigen, maar Daredevil heeft die ook terwijl hij blind is. Ja, Superman verdedigt "the American Way", maar dat doet Captain America met meer panache en subtiliteit. Ja, Superman schiet energie uit zijn ogen, maar Cyclops doet dat ook en wordt door die superkracht gekweld omdat hij oncontroleerbaar is. De lijst is eindeloos.

De superkrachten van Superman passen ook niet eens echt bij elkaar, maar dat is niet het grootste probleem. Het grootste probleem is dat niets van wat hij doet, aanvoelt als verdienstelijk. Hij is geboren met al zijn eigenschappen en leerde ze dan wel onder controle brengen, hij had er nooit de ongemakkelijke relatie mee die de X-Men hebben met hun mutaties. Je kan argumenteren dat zijn bestaan als Clark Kent grijs is, maar dat is een bewuste keuze geweest. Peter Parker is écht een dork die naar school gaat en Bruce Wayne koos er ook niet voor om Bruce Wayne te zijn. Superman, Kal-El, is wie hij écht is: een goddelijk opperwezen met een haarscherp moreel kompas. Door de jaren heen heeft men geprobeerd nieuwe invalshoeken te verzinnen om Superman boeiend te maken door hem bijvoorbeeld te laten transformeren tot een dictator over de wereld of hem opnieuw uit te vinden door het tegenfeitelijke verhaal te vertellen van wat er zou gebeurd zijn als zijn ruimtecapsule geland was in de Sovjetunie. Niet oninteressant, maar hij blijft wel Superman: een saaie en relatief voorspelbare superheld die op alle vlakken al decennia gepasseerd is door minstens 30 boeiender superhelden.

Dan is er nog kryptoniet, het element dat zijn krachten plots waardeloos maakt. Superman-apologeten zullen beweren dat dan juist zijn persoonlijke sterkte naar boven komt, maar dat gevoel krijg ik absoluut niet. Welke sterktes, dan? Kryptoniet is een zwaktebod en getuigt van de sterkte van Supermans meest hardnekkige tegenstander, Lex Luthor, die zich zonder enige vorm van superkrachten regelmatig met de Man van Staal kan meten. Lex Luthor zou, als hij geen booswicht was, de echte held zijn van Superman: een superintelligente, gedreven en geslepen self-made man die van innoveren zijn core business maakt. Nee, Superman zuigt. Hij heeft een dwaas kostuum in kleuren die nergens op slaan - ook al maak je er een soort schubbenpantser van met een donkerder tint. Zijn dikdoenerige moraliteit is die van een speelpleinopzichter die plots een tank heeft gekregen om kinderen mee te micro-managen. Bijna al zijn tv- en film-adaptaties zuigen, van de campy versies tot de dodelijk serieuze versies.

Superman is het 10de seizoen van FC De Kampioenen geworden, of de 17de reeks van Jerry Springer-shows. Die dingen werden of worden gemaakt uit een soort intertia of een vals gevoel van respect voor een instituut, en mensen consumeren ze misschien om gelijkaardige redenen. Superman is MS-DOS en WordPerfect. Hij is VHS. Hij is DAT-tapes. Hij is voorbij. En al jaren lijkt hij ter plaatse te trappelen boven de leegte zoals een figuurtje uit 'Roadrunner' dat nog niet neersmakt op de grond puur omdat het nog niet merkt dat het geen grond meer onder de voeten heeft.

O ja, en die onderbroek boven spandex: niets kan dat ooit cool maken.

Ga ergens anders zuigen, Superman. Het is genoeg geweest.

dinsdag 26 juli 2016

Wel voor iedereen

Wie me wat meer van nabij volgt, die weet dat ik ongeveer drie jaar mee de feministische Facebook-groep 'Niet in mijn pretpark' hielp beheren. De crew met wie ik dat samen deed, is daar recent mee opgehouden en oorspronkelijk was de oprichtster zelfs van plan de groep eveneens af te sluiten, maar na een uitbarsting van - sympathiek - protest, besloten we uiteindelijk de groep over te laten aan een nieuw stel beheerders, op voorwaarde dat die voor de 3.000 leden tellende groep ook een nieuwe naam kozen. Dat werd 'Feminisme is voor iedereen', wat al een tijdlang de officieuze tagline was van het moeilijker te begrijpen 'Niet in mijn pretpark'.

In de chaos van de overgang in de "nieuwe" groep merkten sommige mensen op dat het soms wat minder bitter mag tussen mensen die het in een discussie anders voor 95% met elkaar eens zijn. Dat daargelaten waren die woorden nog aan het afkoelen of daar verscheen weer een mooie potshot op 'De tweede sekse' onder de titel 'Niet voor iedereen'. De groep werd niet rechtstreeks genoemd maar het is zonneklaar wat het uitgangspunt hier is: FIVI en ex-NIMP zijn een bende beunhazen voor wie feminisme een mode-accessoire is. 't Is niet de eerste keer dat dergelijke zure walmen van over dat muurtje komen en het zal allicht ook niet de laatste keer zijn.

Als de persoon die oorspronkelijk op de ter ziele gegane NIMP-site 'Feminisme voor iedereen' plakte in de banner, wil ik even mijn bedoeling duidelijk maken toen ik dat schreef. Het was in de eerste plaats een verwijzing naar de titel van het boek van Chimamanda Ngozi Adichie, 'We should all be feminists'. Ten tweede was het een manier van verwelkomen en een boodschap uitdragen dat iedereen beter vaart bij een wereld met meer feminisme, ook mannen.

'Feminisme is voor iedereen' is geen capitulatie voor de gezelligheid of een soort tsjevenkreet die iedereen gunstig moet stemmen. Maar in mijn ervaring helpt het wel om niet vanaf het eerste moment al te beginnen met de tough love. En als het nodig was, was NIMP zeker nooit te beroerd om er de mensen - vooral mannen - uit te zetten die de feministische titel wilden claimen maar dat in niets bleken te zijn. Op een bepaald ogenblik bestond er zelfs een tegengroep die een vergaarbak was van misnoegde ex-leden wier krakkemikkige versie van feminisme onzacht in aanraking was gekomen met de diepgang en scherpte van onze prominente leden.

Natuurlijk is feminisme er in de eerste plaats voor vrouwen. Daarom heet het ook "feminisme". Maar moet je per se een arbeider zijn om socialist te zijn? Moet je een boom zijn om tegen zure regen te zijn? Op het einde wordt nog de vergelijking opgetrommeld met homorechten. Ja, die zijn er in mijn ogen voor iedereen, omdat een maatschappij die niet langer heteronormatief is, ook bevrijdend is voor alle andere mensen.

Maar goed, een foute draai geven aan een naam als excuus om FIVI gelijk te stellen met oppervlakkig glitterfeminisme is een kans die sommige mensen rond TDS en hun aanverwante vehikels niet kunnen laten liggen. Want het enige Ware Feminisme heeft men blijkbaar daar in pacht en dat moet geschoeid zijn op streng ideologische leest. Want het is makkelijker om een groep waar sommige van hun trawanten de gekste sprongen maakten om hun gebrek aan feitenkennis en logische lacunes niet te moeten toegeven, dan maar voor te stellen als te minnetjes. Het is alleszins een zachtere balsem voor het ego.

dinsdag 10 mei 2016

Jotie 't Fucking Hooft

Enkele literatuurminnende mensen brachten gisteren in herinnering dat Jotie 't Hooft die dag 60 zou geworden zijn in plaats van eeuwig 21 te blijven. Schot voor de boeg: dit is geen pleidooi om hem te vereren noch om hem te vergeten. Wel om zijn werk en leven terug te brengen tot realistische proporties. 't Hooft is zo één van die dichters die zelfs mensen die anders weinig tot geen poëzie lezen, wel eens iets van gelezen hebben dat bijbleef of dat hen op één of andere manier wist te raken. Het zal wel zijn dat dit veel dichters jaloers maakt. Bovendien is iets slechts zeggen over 't Hooft op een bepaalde manier laf: hij is dood,  kan zich niet verweren en tja, hij was bij leven al zo'n ongeluksvogel.

Eerst het werk dan maar. Aanvankelijk was ik van plan enkele gedichten te analyseren, maar daar zit niemand op te wachten. Wat hij bijeenschreef is soms eenvoudig mooi, soms pretentieus en soms is het gewoon slecht en pathetisch. Meer zelfs, naar het einde van zijn leven toe zoekt hij steeds minder zijn grenzen op en gaat hij meer en meer conventionele poëzie bedrijven die soms niet voorbij het niveau raakt van een geinig kattebelletje of een "woe is me"-jammerklacht waar hedendaagse jongeren hun sociale media voor hebben als uitlaatklep.

Dat er in zijn gedichten een goed gevoel zit voor ritme en klank is duidelijk. Er is talent aanwezig. Maar het schittert heus niet zo als we zouden moeten geloven aan de hand van zijn bekendheid, en ik ben er vrij zeker van dat driekwart van zijn werk in de ogen van hedendaagse poëzieredacteurs geen genade zou vinden: te nadrukkelijk op zoek naar iets dat goed klinkt maar weinig zegt, te veel gericht op de ik-ervaring, en soms beeldspraak die tenenkrullend clichématig is. Niet dat hedendaagse poëzieredacteurs het allemaal beter weten. Maar wat anno 1975 gold als jong en rauw klinkt nu akelig veel als een puber die zich wentelt in zelfmedelijden.

Je kan natuurlijk het één niet los zien van het ander. Als enige mildheid gepast is omdat hij tenslotte nog geen 20 was toen hij zijn eerste dichtbundel publiceerde en je van een 20-jarige dichter niet de maturiteit kan verwachten van een 50-jarige, dan geef je impliciet toe dat hij minder serieus te nemen is dan dat we doen. Schakelen we zijn leeftijd uit bij de beoordeling, dan is wat overblijft al bij al genomen niet zo bijzonder.

Maar zijn grootste weerklank vindt 't Hooft allicht simpelweg omdat hij helemaal beantwoordde aan het stereotype van de door duistere gevoelens getormenteerde artiest die ongelukkig was en te vroeg aan zijn einde kwam. Zijn werk lezen met dat gegeven in het achterhoofd maakt mensen een beetje deelgenoot van die duisternis zonder er mee te moeten instappen. Het is een milde vorm van voyeurisme maar zonder het nare nasmaakje van een tabloid, want die gedichten schreef hij zelf. Het is niet alsof paparazzi op de loer lagen om hem te filmen terwijl hij zonder onderbroek het huis verliet.

Nu, over dat tragische leven van 't Hooft valt er ook nog het één en ander te zeggen. Had hij vandaag geleefd, zou hij met de huidige stand van zaken in de psychiatrie misschien beter geholpen geweest zijn. Het lijdt geen twijfel dat hij heel wat angst en pijn moet gekend hebben. Daartegenover staat dat hij voor zijn miserie voor een groot stuk ook zelf verantwoordelijk was. Niemand dwong hem om verslaafd te raken aan drugs. Hij kwam niet uit een marginaal milieu en naar verluidt was hij in de lagere school een prima leerling.

Om het als schrijver te maken, heb je een combinatie nodig van vier factoren: talent, output, connecties en geluk. Als één van de vier ontbreekt moeten de andere drie dubbel zo hard werken om succes te bereiken. Louter als schrijver had 't Hooft zowat het grootst denkbare geluk: zijn vriendin en later vrouw was de dochter van de legendarische uitgever Julien Weverbergh, die niet alleen zorgde voor een uitgave van zijn werk maar hem bovendien werk bezorgde. 't Hooft bedankte ervoor door zijn vrouw te mishandelen tot ze hem verliet.

Als dichter was 't Hooft eerder matig en wie weet had hij veel beter kunnen worden als hij geen zelfmoord gepleegd had. Hij verkwanselde de kansen die velen nooit krijgen op criminele wijze en als persoon was hij allesbehalve iemand die het verdient om geglorifieerd te worden als een tragische held van gevoel.

donderdag 14 april 2016

Begraaf de jaren '90

De jaren ’90 zijn al een tijdlang bezig aan hun revival, zoals dat gaat met decennia waar de kinderen van toen nu volwassenen zijn die geld kunnen uitgeven aan nostalgie, reünietours en remakes, en de schaamtevolle mode van toen al voldoende lang geleden is om nu door te gaan voor onschuldige frivoliteit. Ik was zelf ook volop puber in de tweede helft van de jaren ’90. Ik luister soms terug naar de hits van de Ultratop van toen en in mijn herinnering was het altijd zomer.

Maar kunnen we één ding uit dat decennium begraven, alsjeblieft? Ik heb het over dat vreselijke “ironische” seksisme, die neiging om “de strijd der seksen” als een ludiek (het woord alleen al doet m’n oren bloeden) stukje theater te zien, en alles wat er bij komt kijken: reclames met kattige echtgenotes en dommige echtgenoten, Brusselmans’ zelfparodieën over achterwaarts jonge vrouwen in de poes naaien terwijl hij al bijna bejaard is, Goedele opvoeren als dé feministe, de bakerpraatjes van de Flair, dating coaches en de lulkoek van evolutionaire psychologie.

Het idee dat mannen en vrouwen fundamenteel anders zijn, is niet eigen aan de jaren ’90, maar de jaren ’90 gaven er een hippe draai aan. Plots waren er zogezegd wetenschappelijke bewijzen dat onze hersenen anders bedraad waren (wat tegenwoordig sterk betwijfeld wordt door neurologen) en vonden sociologen als bij toverslag dat onze huidige rolverdelingen recht uit de Oertijd overgeleverd waren (niet dat daar bewijs voor was). In de noughties scoorde het koppel Pease daarop voortbordurend monsterhits met dergelijke nonsens, die voorgoed moest duidelijk maken waarom manlief nooit de weg wilde vragen en waarom vrouwlief zo veel schoenen had.

Dergelijk reductionisme was niet zo onschuldig. Het veegde ten eerste de veelheid onder de mat van wat het kan betekenen om vrouw of man te zijn. Ten tweede was inzoomen op verschillen ook een manier om het belang terug te dringen van sociale mechanismen, iets waar hedendaagse seksisten zich nog altijd graag op beroepen, door de lange weg naar gelijkheid tussen genders weg te zetten als een louter wettelijke kwestie en verschillen af te doen als zuiver biologisch.

De laatste 5.000 jaar is “de strijd der seksen” ongeveer zo gelijk geweest als die tussen Europese kolonisten en Amerikaanse indianen. Het is niet zozeer dat vrouwen er, vooral in het Westen, de laatste 100 jaar veel op vooruit zijn gegaan, maar eerder mannen die langzaam aan begonnen inzien dat de patriarchale structuren die ze overgeërfd hadden, walgelijk onrechtvaardig waren toen ze begonnen vrouwen die hiertegen protesteerden, serieus te nemen.

Maar in de jaren ’90 vond het Grote Achteroverleunen plaats. We hadden abortus, verkrachting binnen het huwelijk was illegaal, vrouwen waren aan het werk en hadden een eigen bankrekening. Van de weeromstuit stond er een soort misogyne hipperd op die zich – ironisch! – bekloeg dat hij nu verknecht was aan het stiekem “sterkere geslacht” en zijn oude vuilaardij slechts in het geniep kon beleven. Zie als fossiel uit dit tijdperk het volstrekt ongrappige ‘Auwch’, op maandag op Vier uitgezonden na ‘De mol’: gag na gag wordt daar gelanceerd die het soort flauwiteiten serveert dat je ook kan zien in belegen variétéshows of kan lezen op de pagina’s van de Flair.

Daarom: als er één ding is uit de jaren ’90 waarvan ik hoop dat we het spoedig kunnen begraven, laat het dan dat zijn. Vier volop Baywatch, Alana Dante in latexpakjes, flat tops, de Backstreet Boys, de X-Files en Wendy Van Wanten, maar laten we grenzen trekken. We hebben ons veel te lang laten klein houden en het hoofd op hol laten maken door stereotyperende lolbroeken en aftandse seksisten in een modern jasje. Wij verdienen beter.

dinsdag 29 maart 2016

Zoek de molsim



Een week geleden werd België uit zijn hengsels gelicht. Enkele dagen voordien had premier Charles Michel nog als een levensgrote erectie trots de arrestatie van Salah Abdeslam aangekondigd. In Amerikaanse politieke termen noemen ze zoiets “snatching defeat from the jaws of victory”. De dagen nadien zei of schreef ik niet zo veel, terwijl de stortvloed van emoties en opinies zich over het land uitstortte. Er waren veel aangrijpende getuigenissen en optochten van moedige mensen die zich niet wilden laten kisten door fanatici van gelijk welke orde. En uit alle kieren en spleten kwamen ook de voorspelbare racisten die hun tijd weer gekomen achtten om hun gif te spuien. Vrijetijdsjihadi Geert Wilders nam zich voor om de islam te vernietigen en het cynische gedoogracisme van de grootste Vlaamse partij kwam weer rondjes rijden op een eenwieler nadat neo-nazi’s hitlergroeten brachten op het Beursplein. Franstaligen beschuldigen Vlamingen, Brussel wijst overal met de vinger behalve naar zichzelf, en twee ministers dienden nepontslag in.

De gedachte die ik daar bij heb, zoals ik al zo vaak heb gedacht, de laatste maanden: “Denken die mensen echt dat wij zo dom zijn dat we dat armtierige theater niet door hebben?” Dat, hoe veel spin je ook geeft aan uitspraken en beleidsdaden, we heel goed kunnen zien dat niemand echt vindt dat hij of zij verantwoording hoeft af te leggen? Het weinig verheffende antwoord is: “Ja, ze denken dat echt, want ze komen er nog mee weg ook.” Voor de stoep van het huis van een familie uit Bolivië had één of andere minkukel in krijt “Rot op molsims” gekladderd. Haat en domheid zijn altijd prima wapenbroeders geweest. Luister, ik heb het ook niet zo voor snobs die smalend doen over mensen die niet alle regels van de retorica en de spelling beheersen, maar zulk een agressieve onwetendheid maakt me bang.

Haters zoeken altijd een excuus voor hun haat. De Abdeslams van deze wereld hebben ruime keus uit allerlei grieven: despoten in de Arabische wereld, militant zionisme, Westers interventionisme, lokaal racisme of simpelweg het wegzakken van kansarme Maghrebijnen in Brussel in criminaliteit en nihilisme. Maar eerst, voordat ze zichzelf hullen in religieus vernis, gaat er vaak een carrière aan vooraf in de misdaad en het geweld. Iemand bij wie empathie en verfijning al op een laag pitje staan en die zich laaft aan de emotionele rush van de destructie, zal in IS en consoorten het gedroomde excuus vinden om te moorden. Zo kunnen terroristen zichzelf blijven zien als de good guys en passeren ze twee keer langs start om €400 te vangen: één keer wordt de innerlijke demon bevredigd van zijn diep gekrenkte, masculiene fantasiebeeld, de tweede keer dat het allemaal voor de goede zaak is.

Een omgekeerd proces vindt momenteel plaats in de Verenigde Staten. Het partij-apparaat van de Republikeinen, die al 40 jaar op diverse wijze alles wat rechts, religieus en reactionair is mobiliseren met een uitgekiende retoriek die voorzichtig om de hete haatbrij heen trippelt, merkt in Donald Trump plots dat die kiezers dat spel niet meer meespelen. Het was die groep nooit te doen om fiscaal conservatisme of zelfs maar om religie. In Trump, een vulgaire vrouwenhater met de intellectuele klasse van een gesjeesde verkoper van tweedehandsauto’s, hebben ze hun ultieme avatar gevonden. Ook in Europa hebben we onze vaste reclamemakers voor de haat, zoals de eerder vernoemde Wilders, of Le Pen, of Orban, of andere gezellige lui die mensen inspireren om brandbommen te gooien naar azielzoekerscentra, progressieve politici fysiek aan te vallen of gemaskerd pogroms te houden in de straten van Europese steden.

Haat, hoe moeilijk dat gevoel ook is voor mij om te begrijpen in zijn totaliteit (ik heb misschien wel een paar lijken in de kast, zoals iedereen, maar haat is er niet één van), ontstaat niet zomaar. Ahmed uit Anderlecht is niet geboren met het plan om in Syrië homo’s te pletter te gooien of blind te gehoorzamen aan salafistische predikers. Gaston uit Lommel is ook niet ter wereld gekomen met een automatische tunnelvisie om iedereen die bruiner is dan een papieren zak, te zien als een soort Untermensch die geen plaats heeft in onze maatschappij. De discussies over ideologie zijn een achterhoedegevecht, het ruimen van puin nadat de wagen al perte totale is.

Hoe bizar het ook klinkt, het probleem van kweekvijvers voor moslimterreur in eigen land lijkt me makkelijker op te lossen dan voorkomen dat mensen beïnvloed raken door de haatzaaierij van het inheemse extreemrechts. Geen enkele maatschappij zal aberraties volledig kunnen voorkomen, maar het zou op zijn minst een begin zijn als we helder kunnen kijken naar hoe een hater zijn eerste stappen zet en dat we daar kunnen corrigeren. Als Gaston uit Lommel niet heelder dagen overspoeld werd met sensationele beelden van agressieve, boze Arabieren, criminelen als Ahmed uit Anderlecht, en het constante “begrip” dat toppolitici uitdrukken voor zijn angst en woede, zou hij misschien niet gedacht hebben dat de Mol een Boliviaan was. Als Ahmed uit Anderlecht niet toegespuwd werd op straat door Gaston uit Lommel, criminaliteit niet cool vond omdat er goede jobs waren en geen salafisten tegenkwam omdat ze hier geen financiering kregen, dan zou hij misschien geen spijkerbom gemaakt hebben.

Het ultieme recept om haat te bestrijden bestaat niet. Maar de laatste weken, maanden en jaren heb ik veel te vaak hetzelfde mogen zien: meer haat, meer nietszeggende verontwaardiging, zalvende oproepen tot pacifisme, en beleid dat bestaat uit een karig hoopje borstgeklop en geknoei. Het is tijd dat er eens van échte verandering werk wordt gemaakt.

vrijdag 8 januari 2016

Absolutie

Over waarom ik enkele maanden stilte inlas.

Ik ben een zoeker. Aan de binnenkant van mijn schedel tast ik voorzichtig naar nieuwe gedachten, indrukken en vonken. In een mentale ruimte die zo groot kan zijn als het universum zelf, kan ik wandelen over uitgestrekte heuvels waar het enige wat het wit van de sneeuw het wit van de mist onderscheidt, mijn zelfschets is. Het verlangen om de wereld in me op te nemen is nooit groter geweest dan het verlangen om zelf een wereld te maken en daarin weg te zinken. Vandaar dat ik als kind gefascineerd voor tv zat voor de reeks 'Odyssey', waar een jongen in coma door zijn eigen droomwereld wandelde, of hoe 'The Cell' de binnenwereld van de geest in hevige kleuren en met symbolisch spektakel tot leven bracht.

En nu, nu het jaar al een paar dagen oud is, zit ik opnieuw neer in de zetel en denk ik na. In de beste traditie van het boeddhisme probeer ik bewust om geen demarcatielijnen te trekken over datums en gebeurtenissen. Ik hoef geen synthese te puren uit de opeenstapeling van feiten die ik geleefd heb en de daden die ik gesteld heb. Want niet alles daarvan is fraai, laat staan dat het dingen waren waar ik naar uitgekeken had. Maar dat is niet per se slecht. Ik had ook niet gedacht dat ik in 2015 zo veel ging lezen of dat ik tegen het einde van het jaar mijn liefde voor film zou herontdekken. Dat mooie muziek me dieper kan beroeren dan ooit en dat ik het minder belangrijk vind dan ik gedacht had om op weinig podia te staan.

M'n ogen glijden af naar de kleine kerstboom op de salontafel, die verstikt is in slingers licht, compacte kerstballen en nepvogels. Hij is lelijk maar hij is prachtig, dat trots stuk kitsch temidden van m'n tijdelijke woonkamer waar de meubels te dicht op elkaar staan, de vloer een vuilmagneet van vinyl is en één van m'n gordijnen permanent scheef hangt. Maar het is de kamer die ik nu bewoon waar het lichaam in zit dat zichzelf bewoont en dat is belangrijk om geen enkele andere reden dan dat het er voor niemand meer zal toe doen dan voor mij.

Bij de kerstboom staan twee ruw-porseleinen ijsberen, een geschenk van mijn ouders toen ik begon te avonturieren in bijberoep en die nu goed passen bij de stilte die hier heerst. Die stilte mag nog even aanhouden. Voor het jaar dat voor de deur staat, ben ik van plan niet te veel woorden te verspillen op papier of wat daar digitaal voor doorgaat. Dat is niet omdat ik niets te zeggen heb, maar omdat ik me wil kunnen focussen op wat er nog meer toe doet.

Het is geen geheim dat ik een warme fascinatie koester voor oorden als Antarctica, de Sahara, Groenland, Mars en de ruimte. Misschien is het een chronisch geval van het gras dat groener is aan de overkant. Als ik daar had gezeten, dan zou het drukbevolkte België me misschien veel meer aanspreken. Maar opnieuw: het draait om ruimte, of beter, om vorm en leegte. Ik wil de komende maanden niet de druk voelen om toch maar weer iets online te zetten, gedachten te delen met de wereld of om mee te racen voor aandacht.

Ik sluit niet uit dat ik zo nu en dan de digitale stilte doorbreek maar ik blijf hier voorlopig nog even zitten in deze zetel, terwijl dag langzaam avond wordt, de lichtjes van de kerstboom feller worden en m'n gordijnen nog altijd scheef hangen.