De officiële lancering van ‘Fragmentariërs’ laat nog eventjes op zich wachten, maar je kan het boek nu al kopen (op Boekjeswebshop en Bol). ‘Fragmentariërs’ is een knotsgekke roman met plezier voor het hele gezin, als je gezin tenminste hopeloos verslingerd is aan nutteloze filosofie, linkse politiek, drank en seks. Op Boekjeswebshop kan je zowel de paperback als de e-book bestellen, op Bol enkel de paperback.
Hier heb je alvast een voorsmaakje.
De regen
tikt gezapig tegen de zwarte koepel boven m'n hoofd, die me tevens de helft van
het gezichtsveld ontneemt, dus hou ik goed het trottoir in de gaten om tijdig
andere voetenparen mijn richting uit te zien komen. Er zijn niet veel mensen op
straat en de wind rukt onaangenaam nijdig aan de steel van de paraplu. Waar
zijn die laatste warme dagen van de oneindige nazomer van het vorige weekend
naartoe? Ik ben onderweg naar één van de lokale supermarktjes voor het
dagelijks brood.
Als ik
probeer te laveren tussen twee aan een verkeersbord vastgemaakte fietsen en een
voorgevel, kom ik vast te zitten achter een traag bewegende, oude man met
serieus wat spek op overschot. Hij beweegt loom en ongecoördineerd. Waarom
beseffen sommige mensen niet wat voor ruimte ze innemen in het publiek? Ik
koester dezelfde ergernis tegenover mensen die bij het betreden van een drukke
trein pal voor je neus blijven stil staan, rondkijken, dan hun rugzak af zetten en dan
pas gaan zitten, in plaats van de rugzak eerst
af te zetten, vooruit te schuiven en in één beweging te gaan zitten. Sommige
vrienden vinden die efficiëntie-ergernissen met het dagelijks leven van me
amusant, sommigen vinden me een mopperkut. Ik vind vooral dat ik gelijk heb.
Ik ga
naar de Delhaize, hoewel de Spar enkele meters dichter gevestigd is bij m’n
appartement. De Delhaize is kleiner maar goedkoper en het personeel is er
pakken vriendelijker. Bovendien heb je er een self-kassa en hoef je niet om
sterke drank te vragen aan de kassabedienden, die in de Spar in twee varianten lijken
te komen: nukkig of luid. Enkel hun werkstudenten ontsnappen aan dat paradigma,
maar die blijven er nooit lang. Zo werd ik ‘ns door een cassière in de Spar met
een scheef oog aangekeken toen ik sigaretten vroeg.
“Beetje
verslaafd, ja?”
“Tja,
eigenlijk wel.”
Wat moet
je anders zeggen.
“Ja,
iedereen heeft zijn verslavingen hé. Weet je waar ik aan verslaafd ben?”
Ze was
een behoorlijk volumineuze vrouw dus ik had iets als “snoep” verwacht.
“Nee.”
“Bananen!
Onlangs heb ik er veel te veel gegeten in één keer. Geen aanrader.”
“Dat kan
ik me voorstellen.”
“Echt,
nooit doen. Ik was daar niet goed van.”
Ik knikte
en grijnsde een versteende grijns terwijl de andere klanten hard deden alsof ze
op dat ogenblik op Mars waren. Een andere keer slaagde ik erin een kassierster
onbedoeld te schofferen toen ik een slecht humeur had. Ik wilde vodka. De
kassierster in kwestie kwam altijd zeer ernstig over, met een streng knotje in
haar donkere haar en een gecrispeerde houding. Ze sprak ook steeds zeer keurig.
“Vodka?
Bedoel je normale vodka?”
“Wat, heb
je rare vodka ook misschien?”
Ze keek
alsof ik haar zo net een klap in haar gezicht had gegeven en haalde woordeloos
een fles witte Eristoff. Na die keer gunde ze me geen vriendelijk woord meer.
De meest
irritante werkneemster in de Spar was een vrouw van middelbare leeftijd die
elke zin riep en zich vrolijk uitdrukte per gemeenplaats. Onder andere had dat
tot gevolg dat ze ‘ns een klant na me, die toevallig zwart was, in afschuwelijk
Steenkolenengels aansprak alsof hij Zwarte Piet in hoogsteigen persoon was. De
man liet het zich met een bedeesde glimlach welgevallen, met een uitdrukking
die verried dat hij dit soort praktijken helaas gewoon was.
“And don’t steal anything hey!”
“Godverdomme,”
dacht ik toen, “wat leven we in een kankerracistisch kutland als dit nog zonder
commentaar kan passeren.”
Natuurlijk
zei ik zelf ook niets, bezig als ik was met het inladen van frisdrank en
erwtjes in blik in m’n plastic zak, om zo snel mogelijk te maken dat ik ‘m daar
smeerde.
Nee, dan
liever de Delhaize. Daar werkt onder andere een meisje dat Roman en ik de
‘Renaissance-chick’ noemen omdat we haar naam niet kennen, een roodharige
Nederlandse met een bleek gezicht. Ze lijkt weggelopen lijkt een zinnelijk
portret van één of andere Vlaamse of Hollandse meester. Ik doe altijd m’n best
om niet met haar te proberen flirten, want ik kan me voorstellen dat cassières
zich daar dood aan kunnen ergeren. Ze zitten daar ook enkel om geld te
verdienen, niet omdat ze complimenten in ontvangst willen nemen van gerateerde
dichters.
Er zijn
mensen die houden van supermarkten. Jelka is dol op de Albert Heijn. Inna vond
het geweldig om in vreemde landen supermarkten te verkennen. Voor mij zijn het
plaatsen waar ik zo snel mogelijk binnen en buiten wil en er hoogstens kan doen
aan interessante observaties maken over de menselijke natuur, die zelden
verheffend uitvallen.
Het is
rustig in de Delhaize. Ik snij op het gemak een volgranenbrood en snuister
vervolgens rond bij het vlees om te besluiten dat ik zin heb in spek. Met
berusting laad ik een fles vodka in m’n mandje, maar geen chips of nootjes. Ik
krijg al genoeg zout binnen. Onderhand zouden wetsdokters, als ik morgen plots
dood zou vallen, in m’n nieren al een bescheiden zoutmijn kunnen beginnen
exploiteren.
Zijn
supermarkten echt de dood geworden van de lokale kleine handelaar? Mijn moeder,
toen die nog een bloemenwinkel openhield, kloeg daar in elk geval over en ging
bewust gaan winkelen bij de slager, de kruidenier en godbetert de verf-, tapis
plein- en schrijfgeriefwinkel. In deze buurt zie ik alleszins nog veel
detailhandelaars, met onder andere een slager die elk jaar deftiger en meer
hogere middenklasse lijkt te worden, drie bakkers, een krantenwinkel waar je
koffie kan drinken, een boekenwinkel en een stuk of wat andere middenstanders
die niets minder dan m’n sympathie verdienen, maar die helaas wel niet zo vaak
m’n centen over hun toog zien rollen.
Een
cliché onder marketingmensen is dat klanten tegenwoordig betalen voor een
ervaring in plaats van een product, maar dat lijkt me praat voor wie het zich
kan veroorloven. Ik betaal in de eerste plaats nog altijd voor producten. Was
de Spar ondanks zijn onbetamelijke cassières goedkoper, ging ik er ook vaker.
Intussen is in het winkelmandje ook (magere) boter en (magere) hesp verschenen,
samen met een doos eieren die bij hoog en bij laag volhoudt dat er producten in
zitten van kippen “met vrije uitloop”. Gaan klanten dat ooit persoonlijk gaan
controleren bij die kippenboeren? Ik twijfel aan het waarheidsgehalte van al
die groene en ecologische labels, maar ik laat me er tezelfdertijd toch door
ringeloren. Dat is de existentiële tweespalt van de moderne consument die wel
het goede wil doen, zolang het weer niet te veel moeite kost. Zo ben ik ook
niet blind voor het lijden dat dieren moeten doorstaan in de route die ze
afleggen naar mijn braadpan, maar ik heb er nog niet minder vlees door gegeten.
Het maakt me deel van het probleem, dat besef ik.
De
self-kassa’s zijn dicht omdat er te weinig klanten in de winkel zijn. De
Renaissance-chick staat achter haar kassa. Terwijl ik m’n producten op de band
laat wegrollen en zij die plichtsgetrouw inscant, sta ik er bij stil dat ze nu
al minstens drie jaar in Gent woont, en nog altijd dat Nederlandse accent
heeft. Verliezen Nederlanders dat ooit, of blijven ze kleven op het niveau van
een Jan Boskamp, die in alles een eeuwig expanderende, stereotype ‘Hollander’
gebleven is, maar z’n taal af en toe doorspekt met belgicismen of raar
uitgesproken woorden?
“Graag
sigaretten, ook.”
Het
Renaissance-meisje glimlacht professioneel en zet met een knop de
tabaksschatkamer open, die aan de muur bevestigd is. De Gauloises liggen
onderaan, zoals gewoonlijk.
“Dat is
dan €36,84,” zegt ze nadat ze als laatste item m’n pakje ingescand heeft en de
schatkamer weer op slot gaat. Ik heb m’n kaart al in de aanslag en betaal
daarmee zonder veel poespas. Achter mij voel ik al de schaduw van fort van een
kerel in een werkmansplunje, met stof in z’n haar en met grote, ruwe handen.
Hij spreekt met een plat Gents accent en dat mag ik graag horen in tijden
waarin veel mensen van Antwerpen en Brabant denken dat Gentenaars de naam van
hun eigen stad als “Hent” uitspreken. Dat komt door de zwermen West-Vlamingen
die zich hier al twee decennia lang aan het vestigen zijn. Niet dat ik dat die
mensen kwalijk neem. Ik kan me voorstellen dat de vooruitzichten van wonen in
Kortrijk, dat al een miljoen jaar door de tsjeven geregeerd wordt, of wonen in
Bruges-la-Morte weinig ondernemende, hippe jonge mensen aanspreekt.
“Nee,
niet nodig,” zeg ik als het meisje me m’n kasticket wil overhandigen. Opnieuw
glimlacht ze en wenst ze me in haar schattige Nederlands-Nederlands een
prettige dag. Ik kan het niet laten van breed terug te glimlachen en ga de
winkel uit met m’n stevige tas vol eten en drinken.
Ik steek
over en passeer de plaats waar Jelka werkt, een kantoor dat zich specialiseert
in het uitzenden van jonge mensen om fondsen te werven voor ngo’s. Ik zie haar
door het venster zitten met haar rug naar me. Ze is aan het telefoneren, dus ik
wandel verder.
Stevig
snuif ik de lucht op en ik merk een erg lichte geur van zand en zee. Het doet
me zin krijgen om m’n auto in te stappen en naar de kust te rijden. Ik mag dan
wel door en door een Gentenaar zijn, met de R om het te bewijzen, maar de kust
stal m’n hart al toen ik kind was, vooral in de winter en de herfst, als er
weinig mensen waren, de tearooms slechts het terrein van welgestelde bejaarden,
en de zee zelf nog grijzer en vager was dan anders. In de verte kan je dan regenbuien
zien aankomen vanuit Engeland of verder en zwalpen lelijke boten en ferry’s
rond aan de einder. Mensen in onmodieuze regenjassen laten er hun honden uit en
er raakt overal zand in. Daar hou ik van.
Eén van
m’n vroegste herinneringen gaat terug naar de zee, overigens. Ik moet toen een
jaar of drie geweest zijn, en een tante van me staat aan de overkant van een
plas die overgebleven was waar het water zich bij eb had teruggetrokken,
wijdbeens en met open armen klaar om me op te vangen als ik door dat ondiepe
water durf te rennen. Dat durf ik. Zij heeft er meer pret in dan ik, want ik
weet dat dat water helemaal niet diep is en dat ik er ook niet bang van hoef te
zijn.
Een
andere herinnering is dat ik met de grootouders langs moederszijde verbleef in
een appartement aan de zeedijk van Oostduinkerke en dat ik ’s nachts niet kon
slapen. Door m’n smalle venster zag ik toen de zee zoals ik ze nog nooit had
gezien. Het was stormtij, en het water stond angstaanjagend zwart, wild en
dicht. Toch wist ik dat ik niet bang hoefde te zijn. Dat is merkwaardig voor
een jongen die van veel dingen bang was.
Diezelfde
vakantie ging m’n grootmoeder zo’n go-kart met een stok aan huren om me te
kunnen vasthouden terwijl ik vruchteloos pedaalde op de plastieken trappertjes.
Om de een of andere reden rukte de go-kart zich plots los van haar greep, en
denderde ik gierend van de pret een heuvel af, recht een druk kruispunt op,
langs schreeuwende mensen en toeterende auto’s heen. Ik kwam een straat verder
tot stilstand, achtervolgd door m’n grootmoeder die in totale paniek was. Ze
trakteerde me nadien een ijsje met aardbeiensmaak (de eerste keer dat ik dat
proefde) op voorwaarde dat ik het incident niet zou vermelden tegen m’n moeder
(alsof ik dat ooit van plan geweest was). Dat verhaal biechtte ik pas op aan de
moeder op de uitvaart van m’n grootmoeder.
Later
kwam ik aan de zee om gefaalde relaties te vergeten. Toen ik 18 was en ik net
Sun Hee gedumpt had, maakte ik in een appartement met vrienden volledig live
9/11 mee, terwijl we lange avonden spendeerden aan Risk spelen, speculeren over
wat Amerika zou doen en wat wij zelf zouden doen indien Osama bin Laden in
hoogsteigen persoon zou opduiken op het balkon van het appartement. Het jaar
nadien was ik er om Fien te proberen vergeten, en drie jaar daarna trachtte ik
er een touw aan vast te knopen waarom Jade mij de wacht had aangezegd. Toch
waren het er goede tijden geweest, met warm gekoesterde vrienden als Joeri,
Andreas en Steven.
De zee
had niet enkel gediend om oude liefdes in te verzuipen terwijl ik alleen zat in
de duinen en uitkeek over de veranderlijk-onveranderlijke golven en wolken. Ze
had even goed gediend om liefde te consumeren. Ik had er de eerste keer seks
met Jade, bracht er een onstuimig weekend door met Natasja voor haar
verjaardag, en later, toen m’n ouders een vakantiehuisje hadden in De Haan, had
ik er zowel Inna als Jelka mee naartoe genomen. Dat huisje hebben m’n ouders nu
verkocht, wat weer een periode afsluit.
Ik ben
aan de verkeerslichten aangekomen en moet het trottoir slechts delen met twee
druk taterende studentes, de ene lang en mager, de andere vol en klein. Gele
fietsen en auto’s glijden langs en een bus stopt aan de overkant met een zucht
om een hoop oudere mensen op te laden. Het is opgehouden met regenen, maar de
straten baden nog altijd in de donkerder inkleuring van het water, dat zijn
reflectie vindt in laag hangende wolken. Het waait even hard als daarnet.
Ik kraak
de eerste sigaret van het nieuwe pakje voor de ingang van het
appartementsgebouw, beschut tegen de regen, met de boodschappentas naast me. Ik
sta hier graag. Het verbaast passanten soms dat hier iemand staat in deze
uitsparing, maar ik laat dat niet aan m’n hart komen. Het is bovendien niet dat
ik er bijzonder sinister of dakloos uitzie.
Er rijdt
een auto voorbij waar luid Hallelujah
in de versie van Jeff Buckley uit weerklinkt. Eén van de zijramen staat een
beetje open, en aan het stuur van die auto zit een jonge man met een baard. Het
is opmerkelijk om hier dit nummer zo luid te horen, want wie luide muziek
speelt in de auto, lijkt meestal een adept te zijn van loeiharde dansmuziek,
geautotunede pop uit de Arabische wereld of boze Franse hip-hop. Ik staar de
Hallelujah-wagen na en schud onwillekeurig traag het hoofd. Ik heb nooit van
dat nummer gehouden, niet omdat het geen goed nummer is, maar omdat ik het
associeer met elitaire rockisten die één à twee keer per jaar naar dat nummer
luisteren en het steevast de Tijdloze van Studio Brussel in stemmen. Die
Tijdloze zijn een pretentieuze lijst waarin over generatiekloven heen vooral de
dampen worden ingeademd van blanke mannenrock uit de jaren ’70, ’80 en ’90. Het
is een reactionaire parade van zoons en dochters die er het sjibbolet mee uitdrukken
dat ze de middenklasse-platenkast van hun ouders netjes beluisterd hebben. To wit: in die befaamde Tijdloze staan
bijna geen elektronische nummers, een beperkt aanbod aan metal, geen reggae,
geen hip-hop, en dan hebben we het nog maar enkel over popmuziek van na 1970.
Het
ergste van dat alles is dat Studio Brussel nog mag gelden als één van de meest
ruimdenkende muziekzenders, ook al duurde het meer dan een decennium tegen dat
ze niet zo neerbuigend meer deden over alles waar geen gitaren in te bespeuren
waren. Die attitude werd voor mij altijd gereflecteerd in de kleren, uitspraken
en gedragingen van schoolgenoten uit de betere middenklasse die met een
vanzelfsprekend aplomb meenden te weten wat cultuur was, en kritiekloos een
zogenaamd kritische houding overnamen tegen wat ze zagen als een massacultuur
vol dommekloten die enkel geïnteresseerd waren in merkkledij en opgedreven
brommers. Ze waren zelf geen ongekamd haar beter. En ik was bitter.
Ik moet
lachen met mezelf. De Hallelujah-hipster is al lang weg, maar het lijkt alsof
ik naast hem in de auto plaatsgenomen heb om m’n gram te halen op een
vakjesmentaliteit die, als ik eerlijk ben, steeds minder bestaat. De Tijdloze
is er een gefossileerd reservaat van, dat wel, maar tegenwoordig luisteren jonge
mensen naar zowat alles zonder dat ze zich opsluiten binnen één genre of één
subcultuur. Laurent Garnier deed monocultuur-muziekliefhebbers indertijd af als
“masturbatoir”, en hij had gelijk.
M’n
sigarettenstompje belandt onder de hiel van m’n laars en ik ga naar binnen. In
het postvak zit reclame en een brief voor Natasja, die dringend eens haar adres
moet laten wijzigen zodat ik die enorme pakken reclame van de Colruyt niet meer
uit de bus moet vissen.