Dit is een reactie op 'Kunst en kapitalisme', een gastbijdrage van Thibault Viaene op apache.be (19/02/15).
Thibault Viaene vindt het niet erg logisch dat artistiek Vlaanderen zich tegen het kapitalisme lijkt te keren, terwijl die er net zo veel aan te danken heeft en van competitie zelfs sterker wordt. Dat is de - versimpelde - kern van Viaenes betoog. Ik denk dat deze visie maar met haken en ogen aan elkaar hangt.
Begripsverwarring
Van meet af aan is er een hond in het kegelspel. Doorheen zijn stuk lijkt Viaene de markt, kapitalisme en liberalisme als synoniemen te hanteren, wat ze niet zijn. Bovendien gaat hij er nogal makkelijk van uit dat de kunstwereld per definitie marxistisch denkt, terwijl dat in de realiteit wel eens tegenvalt. Sommige artiesten zijn apolitiek, antipolitiek, nihilistisch of zelfs ronduit rechts.
Een volgend punt is dat niet alle artiesten of cultuurmensen die tegen het beleid van Michel I en Bourgeois I zijn, daar tegen zijn omwille van het drastische inkrimpen van de subsidies. Sommigen hekelen het kleinnationalistische karakter (de hakbijl hanteren in Brusselse cultuurprojecten, bijvoorbeeld), anderen zijn principieel tegen het antisociale aspect (indexering, bijvoorbeeld).
Daar komt bij dat argumenteren dat deze generatie artiesten toch wel erg veel te danken heeft aan "het kapitalisme" een even loze bewering is als dat we milieuwetgevingen en antirookbeleiden in openbare gebouwen te danken hebben aan het nazisme. Er zijn vele andere krachten buiten de markt en soms zelfs tégen de markt geweest, die onze huidige levensstandaard helpen verklaren.
Waarom subsidies?
Maar laten we teruggaan naar waarom kunst in de eerste plaats gesubsidieerd wordt. Dat is niet om enkele nette mensen in pak en das te kunnen laten genieten van een operavoorstelling terwijl het morrende volk daar maar voor moet meebetalen. Cultuur is een visitekaartje. Cultuur is branding. Een land of een regio is een merk, en in een tijdperk waarin commodificatie van zowat elk product en elke dienst steeds sneller gaat, is merkdifferentiatie absurd belangrijk.
Nemen we even Zweden als voorbeeld. Zweden heeft minder inwoners dan België en een landstaal die maar in twee landen ter wereld gesproken wordt. Toch produceert Zweden disproportioneel veel schrijvers, muzikanten en bekende merken die over de hele wereld bekend zijn. Een succes in de markt! Maar Zweden kent ook royale subsidies toe aan instituten die artiesten van topniveau produceren.
Harde data heb ik niet, maar ik vermoed sterk dat 'Zweden' een begrip is dat de gemiddelde Amerikaan veel bekender in de oren klinkt dan 'Belgium' (laat staan 'Flanders'). Google lijkt dat alleszins - toegegeven, anekdotisch - te ondersteunen; 'Sweden' heeft er 100 miljoen keer meer hits dan 'Belgium' en 850 miljoen keer meer dan 'Flanders'.
Waarom besparen?
Een bekend liberaal devies is "if you pay peanuts, excpect monkeys". Denkt Viaene dat dat in de kunstwereld anders is? Al is het zeer de vraag of artiesten geld in het laatje moeten brengen (wat ze overigens consistent doen - de kunstensector is in Vlaanderen één van de meest rendabele), is doen alsof het normaal is dat een beleid kunst aan haar lot overlaat maar het loonplafond voor overheidsmanagers wil weghalen, onzin.
Misschien lijkt dat op appelen met peren vergelijken. Toch gaat het in beide gevallen om een beroepscategorie die klein is, tijd nodig heeft om echt goed te worden in zijn vak, en vaak fanatiek is toegewijd aan zijn specialisatie.
Het argument dat subsidies weghalen om competitie te bevorderen, en dat die competitie kunst ten goede komt, is geen in stenen tafelen gespijkerde marktwet. Competitie op het Engelse spoornet heeft nergens geleid tot lagere prijzen en betere dienstverlening, en frisdrankgiganten Coca Cola en Pepsi zijn niet bepaald bakens van innovatie.
Waarom dan bijten in die hand?
De vraag van Viaenes artikel blijft overeind, en is een interessante: waaròm zijn kunstenaars zo vaak kritisch voor een systeem dat hen mee gevormd heeft of waar ze gedeeltelijk zelf van leven? Laat me eerst de vraag omdraaien: waarom niet? Het is niet omdat een kind zakgeld krijgt van vader en moeder, dat die nooit een conflict zal hebben met zijn of haar ouders. Moet men werkelijk dan het woord spreken van wiens brood men eet?
Ten tweede bestaan er tal van instituten die gefinancierd worden door de staat (dus met belastinggeld) die potentieel tegen het beleid kunnen ageren, zoals rechtbanken of publieke omroepen. Die doen dat al decennia, en zijn een voorbeeld van een gezonde, kritische democratie in actie. De kunstwereld maakt daar op haar manier ontegenzeggelijk deel van uit.
Verwachten dat een artiest die zich tegen de heersende marktorde keert, zichzelf er ook maar volledig moet buitenplaatsen, is de nirvana-drogredenering: een bijna onmogelijk purisme verlangen in critici om een discussie te ontlopen.
Historische artiesten
Op die manier belanden we als bij de historische voorbeelden die Viaene aaneenrijgt, om aan te stippen dat gerespecteerde artiesten vroeger vaak ook gewiekste zakenmannen waren die niet vies waren van het geld. Dat bewijst enkel dat het een hypocriete instelling is van het publiek, dat met beschuldigende vingers gaat wijzen zodra een artiest echt geld wil gaan verdienen met zijn of haar creativiteit.
Ja, grote kunst is vaak geboren in grote momenten van crisis, gebrek en noodzaak. Maar het is een romantische dwaling om te veronderstellen dat dan maar zo moet. Een kritiekloos subsidieproject leidt allicht inderdaad tot zelfgenoegzaamheid, maar alles met even veel naïviteit overlaten aan "de markt" loopt er in de praktijk op uit dat enkel wie al veel kapitaal heeft, er beter van zal worden.
Thibault Viaene vindt het niet erg logisch dat artistiek Vlaanderen zich tegen het kapitalisme lijkt te keren, terwijl die er net zo veel aan te danken heeft en van competitie zelfs sterker wordt. Dat is de - versimpelde - kern van Viaenes betoog. Ik denk dat deze visie maar met haken en ogen aan elkaar hangt.
Begripsverwarring
Van meet af aan is er een hond in het kegelspel. Doorheen zijn stuk lijkt Viaene de markt, kapitalisme en liberalisme als synoniemen te hanteren, wat ze niet zijn. Bovendien gaat hij er nogal makkelijk van uit dat de kunstwereld per definitie marxistisch denkt, terwijl dat in de realiteit wel eens tegenvalt. Sommige artiesten zijn apolitiek, antipolitiek, nihilistisch of zelfs ronduit rechts.
Een volgend punt is dat niet alle artiesten of cultuurmensen die tegen het beleid van Michel I en Bourgeois I zijn, daar tegen zijn omwille van het drastische inkrimpen van de subsidies. Sommigen hekelen het kleinnationalistische karakter (de hakbijl hanteren in Brusselse cultuurprojecten, bijvoorbeeld), anderen zijn principieel tegen het antisociale aspect (indexering, bijvoorbeeld).
Daar komt bij dat argumenteren dat deze generatie artiesten toch wel erg veel te danken heeft aan "het kapitalisme" een even loze bewering is als dat we milieuwetgevingen en antirookbeleiden in openbare gebouwen te danken hebben aan het nazisme. Er zijn vele andere krachten buiten de markt en soms zelfs tégen de markt geweest, die onze huidige levensstandaard helpen verklaren.
Waarom subsidies?
Maar laten we teruggaan naar waarom kunst in de eerste plaats gesubsidieerd wordt. Dat is niet om enkele nette mensen in pak en das te kunnen laten genieten van een operavoorstelling terwijl het morrende volk daar maar voor moet meebetalen. Cultuur is een visitekaartje. Cultuur is branding. Een land of een regio is een merk, en in een tijdperk waarin commodificatie van zowat elk product en elke dienst steeds sneller gaat, is merkdifferentiatie absurd belangrijk.
Nemen we even Zweden als voorbeeld. Zweden heeft minder inwoners dan België en een landstaal die maar in twee landen ter wereld gesproken wordt. Toch produceert Zweden disproportioneel veel schrijvers, muzikanten en bekende merken die over de hele wereld bekend zijn. Een succes in de markt! Maar Zweden kent ook royale subsidies toe aan instituten die artiesten van topniveau produceren.
Harde data heb ik niet, maar ik vermoed sterk dat 'Zweden' een begrip is dat de gemiddelde Amerikaan veel bekender in de oren klinkt dan 'Belgium' (laat staan 'Flanders'). Google lijkt dat alleszins - toegegeven, anekdotisch - te ondersteunen; 'Sweden' heeft er 100 miljoen keer meer hits dan 'Belgium' en 850 miljoen keer meer dan 'Flanders'.
Waarom besparen?
Een bekend liberaal devies is "if you pay peanuts, excpect monkeys". Denkt Viaene dat dat in de kunstwereld anders is? Al is het zeer de vraag of artiesten geld in het laatje moeten brengen (wat ze overigens consistent doen - de kunstensector is in Vlaanderen één van de meest rendabele), is doen alsof het normaal is dat een beleid kunst aan haar lot overlaat maar het loonplafond voor overheidsmanagers wil weghalen, onzin.
Misschien lijkt dat op appelen met peren vergelijken. Toch gaat het in beide gevallen om een beroepscategorie die klein is, tijd nodig heeft om echt goed te worden in zijn vak, en vaak fanatiek is toegewijd aan zijn specialisatie.
Het argument dat subsidies weghalen om competitie te bevorderen, en dat die competitie kunst ten goede komt, is geen in stenen tafelen gespijkerde marktwet. Competitie op het Engelse spoornet heeft nergens geleid tot lagere prijzen en betere dienstverlening, en frisdrankgiganten Coca Cola en Pepsi zijn niet bepaald bakens van innovatie.
Waarom dan bijten in die hand?
De vraag van Viaenes artikel blijft overeind, en is een interessante: waaròm zijn kunstenaars zo vaak kritisch voor een systeem dat hen mee gevormd heeft of waar ze gedeeltelijk zelf van leven? Laat me eerst de vraag omdraaien: waarom niet? Het is niet omdat een kind zakgeld krijgt van vader en moeder, dat die nooit een conflict zal hebben met zijn of haar ouders. Moet men werkelijk dan het woord spreken van wiens brood men eet?
Ten tweede bestaan er tal van instituten die gefinancierd worden door de staat (dus met belastinggeld) die potentieel tegen het beleid kunnen ageren, zoals rechtbanken of publieke omroepen. Die doen dat al decennia, en zijn een voorbeeld van een gezonde, kritische democratie in actie. De kunstwereld maakt daar op haar manier ontegenzeggelijk deel van uit.
Verwachten dat een artiest die zich tegen de heersende marktorde keert, zichzelf er ook maar volledig moet buitenplaatsen, is de nirvana-drogredenering: een bijna onmogelijk purisme verlangen in critici om een discussie te ontlopen.
Historische artiesten
Op die manier belanden we als bij de historische voorbeelden die Viaene aaneenrijgt, om aan te stippen dat gerespecteerde artiesten vroeger vaak ook gewiekste zakenmannen waren die niet vies waren van het geld. Dat bewijst enkel dat het een hypocriete instelling is van het publiek, dat met beschuldigende vingers gaat wijzen zodra een artiest echt geld wil gaan verdienen met zijn of haar creativiteit.
Ja, grote kunst is vaak geboren in grote momenten van crisis, gebrek en noodzaak. Maar het is een romantische dwaling om te veronderstellen dat dan maar zo moet. Een kritiekloos subsidieproject leidt allicht inderdaad tot zelfgenoegzaamheid, maar alles met even veel naïviteit overlaten aan "de markt" loopt er in de praktijk op uit dat enkel wie al veel kapitaal heeft, er beter van zal worden.
Over welk financieringsmodel kunstenaars idealiter nodig hebben, kan je een heel interessante discussie opzetten. Maar optimistisch verklaren dat "de markt" daar allemaal vanzelf voor gaat zorgen, is een dwaling.