Moet een dichter vandaag nog een poëtica hebben? Misschien. Moet een dichter die poëtica, zo hij of zij die heeft, expliciet maken? Niet echt. Zijn er te veel dichters die geen flauw benul hebben van wat een poëtica is? Zeker en vast.
De Nederlandstalige poëziewereld is geen oneindig universum. Op lokale evenementen stuit je vaak op dezelfde namen, en de literaire wereld heeft een duidelijke voorkeur voor proza en fictie (omdat er een groter publiek voor is en er dus meer centen mee te verdienen vallen). De kleinheid van die wereld heeft zo z'n voordelen, maar heeft ook nadelen.
Om de olifant uit de kamer meteen buiten te krijgen: het grootste nadeel is de ijzeren greep van een aantal gevestigde instituten die voor een toplaag aan poëzielezers en -schrijvers die zelf goed ingelezen zijn, bepaalt wat goed is en wat niet goed is. Er is niets mis met duiding voor en door ervaren mensen, maar het wordt allemaal wat krap bemeten als dat gaat over een groepje van hooguit 30 mensen in het hele Nederlandstalige taalgebied.
Dat probleem terzijde gelaten, is er een ander probleem dat we onder ogen moeten durven komen: er wordt bijzonder veel bagger geschreven die moet doorgaan voor poëzie. Let wel dat ik het hier niet heb over mensen die enkele versregels neerpennen voor zichzelf, of een blog onderhouden waar ze voor de rest geen ambities mee koesteren.
Ik heb het hier over dichters die ambitie koesteren, of op z'n minst een beperkte status als dichter genieten, zonder dat ze er veel tegenover kunnen plaatsen. Laten we even dieper in gaan op die types.
Dichters die zelden of nooit poëzie lezen, enkel schrijven
Dit is veruit de grootste categorie onder de slechtschrijvers in Vlaanderen en Nederland. Van een muzikant verwacht je dat die veel van muziek weet, van een schilder lijkt het ons vanzelfsprekend dat die goed thuis is in de canon van de schilderkunst, maar zonder veel commentaar bestijgen wekelijks nog dichters podia die geen notie hebben van andere poëzie. Dat is spijtig, en het is veelzeggend dat wie daar iets over zegt, al snel wordt aangewreven een vreselijke snob te zijn. Art brut heeft zijn waarde, maar laat het ons, uitzonderlijke gevallen niet te na gesproken, geen serieuze poëzie gaan noemen.
Dichters die enkel een publiek willen behagen
Bezoekers van poëzie-evenementen zijn niet noodzakelijk hardcore liefhebbers van het genre, en daar is geen probleem mee. Waar ik wel een probleem mee heb, zijn dichters die telkens het kunstje opvoeren van het publieksbehagen: scoren met belegen punchlines, flauwiteiten die even "de ernst moeten doorbreken", of sentiment verpakken als slimheid. Humor heeft zijn plaats in de dichtkunst - dat wordt vaak miskend - maar plat op de buik gaan om een publiek vooral niet te doen nadenken, is beunhazerij van de bovenste plank.
Dichters die meer bezig zijn met dichter zijn dan dichten
Elke schrijver schrijft anders en is niet even productief. Onvermijdelijk hoort bij dichten ook een bepaald imago, dat zelfs al wil je het zelf niet, opdoemt bij mensen die horen dat je poëzie schrijft. Maar laat dat imago de productie niet overwoekeren. Wie zich nog het meeste van al laat voorstaan op zijn of haar poëtische imago, al dan niet door excentrieke idiosyncrasieën, schrijft vaak de mottigste poëzie. Veel dichters zijn vreemde vogels, maar niet alle vreemde vogels zijn dichters, laat staan dat ze zich dit imago zouden mogen aanmeten om hun vreemdheid een plaats te geven.
Dichters die alles maar best en ok vinden
Sympathiek zijn is belangrijk, maar heeft zijn grenzen. De mening van een dichter die vindt dat er voor elk type poëzie wel iets te zeggen valt, waarom zou je daar rekening mee moeten houden? Het is als een filmcriticus die elke film automatisch drie sterren geeft. We willen lief zijn voor elkaar omdat we ook willen dat men lief is voor ons, maar van een pluchen podium met steunwieltjes wordt geen enkele dichter beter. In het begin van dit betoog gaf ik aan dat niet elke poëtica vastomlijnd of expliciet hoeft te zijn, maar het helpt wel als je weet waarom je iets goed vindt en waarom niet.
Dichters die geen literaire kritiek kunnen verdragen
Artiesten hebben dikwijls gevoelige ego's, en in het geval van poëzie, dat toch dikwijls door zowel publiek als producent gezien wordt als iets bijzonder persoonlijk, kan kritiek op het geleverde werk hard aankomen. Echter, kritiek hoort erbij. Zelfkritiek kan een dichter al een heel eind ver brengen en heeft te maken met het vorige punt. Je kan moeilijk kritiek toetsen of geven als je eigenlijk niet weet waarom je het zegt, buiten het aftandse "ja maar ik vind dat".
De Nederlandstalige poëziewereld is geen oneindig universum. Op lokale evenementen stuit je vaak op dezelfde namen, en de literaire wereld heeft een duidelijke voorkeur voor proza en fictie (omdat er een groter publiek voor is en er dus meer centen mee te verdienen vallen). De kleinheid van die wereld heeft zo z'n voordelen, maar heeft ook nadelen.
Om de olifant uit de kamer meteen buiten te krijgen: het grootste nadeel is de ijzeren greep van een aantal gevestigde instituten die voor een toplaag aan poëzielezers en -schrijvers die zelf goed ingelezen zijn, bepaalt wat goed is en wat niet goed is. Er is niets mis met duiding voor en door ervaren mensen, maar het wordt allemaal wat krap bemeten als dat gaat over een groepje van hooguit 30 mensen in het hele Nederlandstalige taalgebied.
Dat probleem terzijde gelaten, is er een ander probleem dat we onder ogen moeten durven komen: er wordt bijzonder veel bagger geschreven die moet doorgaan voor poëzie. Let wel dat ik het hier niet heb over mensen die enkele versregels neerpennen voor zichzelf, of een blog onderhouden waar ze voor de rest geen ambities mee koesteren.
Ik heb het hier over dichters die ambitie koesteren, of op z'n minst een beperkte status als dichter genieten, zonder dat ze er veel tegenover kunnen plaatsen. Laten we even dieper in gaan op die types.
Dichters die zelden of nooit poëzie lezen, enkel schrijven
Dit is veruit de grootste categorie onder de slechtschrijvers in Vlaanderen en Nederland. Van een muzikant verwacht je dat die veel van muziek weet, van een schilder lijkt het ons vanzelfsprekend dat die goed thuis is in de canon van de schilderkunst, maar zonder veel commentaar bestijgen wekelijks nog dichters podia die geen notie hebben van andere poëzie. Dat is spijtig, en het is veelzeggend dat wie daar iets over zegt, al snel wordt aangewreven een vreselijke snob te zijn. Art brut heeft zijn waarde, maar laat het ons, uitzonderlijke gevallen niet te na gesproken, geen serieuze poëzie gaan noemen.
Dichters die enkel een publiek willen behagen
Bezoekers van poëzie-evenementen zijn niet noodzakelijk hardcore liefhebbers van het genre, en daar is geen probleem mee. Waar ik wel een probleem mee heb, zijn dichters die telkens het kunstje opvoeren van het publieksbehagen: scoren met belegen punchlines, flauwiteiten die even "de ernst moeten doorbreken", of sentiment verpakken als slimheid. Humor heeft zijn plaats in de dichtkunst - dat wordt vaak miskend - maar plat op de buik gaan om een publiek vooral niet te doen nadenken, is beunhazerij van de bovenste plank.
Dichters die meer bezig zijn met dichter zijn dan dichten
Elke schrijver schrijft anders en is niet even productief. Onvermijdelijk hoort bij dichten ook een bepaald imago, dat zelfs al wil je het zelf niet, opdoemt bij mensen die horen dat je poëzie schrijft. Maar laat dat imago de productie niet overwoekeren. Wie zich nog het meeste van al laat voorstaan op zijn of haar poëtische imago, al dan niet door excentrieke idiosyncrasieën, schrijft vaak de mottigste poëzie. Veel dichters zijn vreemde vogels, maar niet alle vreemde vogels zijn dichters, laat staan dat ze zich dit imago zouden mogen aanmeten om hun vreemdheid een plaats te geven.
Dichters die alles maar best en ok vinden
Sympathiek zijn is belangrijk, maar heeft zijn grenzen. De mening van een dichter die vindt dat er voor elk type poëzie wel iets te zeggen valt, waarom zou je daar rekening mee moeten houden? Het is als een filmcriticus die elke film automatisch drie sterren geeft. We willen lief zijn voor elkaar omdat we ook willen dat men lief is voor ons, maar van een pluchen podium met steunwieltjes wordt geen enkele dichter beter. In het begin van dit betoog gaf ik aan dat niet elke poëtica vastomlijnd of expliciet hoeft te zijn, maar het helpt wel als je weet waarom je iets goed vindt en waarom niet.
Dichters die geen literaire kritiek kunnen verdragen
Artiesten hebben dikwijls gevoelige ego's, en in het geval van poëzie, dat toch dikwijls door zowel publiek als producent gezien wordt als iets bijzonder persoonlijk, kan kritiek op het geleverde werk hard aankomen. Echter, kritiek hoort erbij. Zelfkritiek kan een dichter al een heel eind ver brengen en heeft te maken met het vorige punt. Je kan moeilijk kritiek toetsen of geven als je eigenlijk niet weet waarom je het zegt, buiten het aftandse "ja maar ik vind dat".