Wat is het nut van het studeren en subsidiëren van alfawetenschappen?
Literatuur, kunst, filosofie en geschiedenis staan als formele hogere studieprogramma's onder zware druk. Hetzelfde geldt in mindere mate voor de meer geavanceerde theoretische wetenschappen en daarvan afgeleide ondernemingen zoals ruimtevaart. Hoewel ze op het eerste zicht erg van elkaar verschillen, worden ze geconfronteerd met zeer vergelijkbare vragen. Veel mensen vragen zich af wat het nut is van geld pompen in ruimtevaart, omdat er geen direct voordeel aan vasthangt voor de gemeenschap, net als dat geld spenderen aan letteren en wijsbegeerte de gemeenschap niet erg veel vooruit lijkt te helpen.
De critici van zowel de abstracte wetenschappen en de alfawetenschappen beweren dat het geld dat men eraan uitgeeft beter zou uitgegeven worden aan zaken "die er toe doen", zoals ziekenhuizen of toegepaste wetenschap. Tegenstanders van deze disciplines beweren verder dat deze studiegebieden kiezen, en bij uitbreiding subsidiëren, een deel van onze maatschappij onproductief maakt. Essentieel bekeken, of het nu gaat over de bizarre, 'vergezochte' takken van wiskunde of de diepgaande studie van zestiende-eeuwse Spaanse literatuur, vindt men deze programma's waardeloos. Een Master in de filosofie gaat geen levens redden, kantoorgebouwen ontwerpen of de workflow van een luchthaven managen.
De eerste verdediging
Met wisselend succes hebben de L&W-programma's een antwoord geboden aan deze uitdagingen. Sommige antwoorden hebben geprobeerd dezelfde redenering van hun tegenstanders te volgen: een student kunstwetenschappen zou een briljant entertainer kunnen worden, of een exobioloog zou wel eens een levensvorm kunnen ontdekken die erg voordelig blijkt te zijn voor de menselijke gezondheid. Men schildert de programma's hiermee af als ondernemingen met een hoog risico en een hoge opbrengst. Nochtans zal iedereen wel inzien dat het niet zo indrukwekkend is als een pas afgestudeerde ingenieur die onmiddellijk een brug kan ontwerpen die 250 jaar meegaat. Het valt ook nog te bezien of de investering in de vele studenten in deze disciplines die werkloos worden, laagbetaalde jobs of mislukte carrières zullen hebben, zichzelf terugbetaalt aan de hand van één op tienduizend studenten die erg succesrijk worden.
Andere mensen vanuit de L&W-wereld en de meer theoretische studiegebieden hebben geprobeerd om het emotioneel te spelen. Zij zeggen dat filosofie de moeite waard is om te studeren omdat het ons iets zegt over hoe mensen in elkaar zitten en hoe we de wereld zien. Ze kunnen zeggen dat astronauten voortdurend de grenzen verleggen in wat de mensheid kan bereiken. Maar deze argumenten helpen niet mee kanker genezen, en spelen al evenmin een rol in het terugdringen van milieuvervuiling of werkloosheid.
Het draait allemaal om geld
Verrassend genoeg heb ik nog geen antwoord gelezen dat de originele premisse in vraag stelt. De implicatie van de vraag naar het nut van subsidies voor de alfa- en abstracte wetenschappen is: waarom geven we hier geld aan uit als het ons niets opbrengt? Maar onder het mom van jonge mensen aan te moedigen om een opleiding te kiezen die nuttig kan zijn voor de maatschappij, is er eigenlijk maar één argument dat telt: geld.
Het feit dat er nu een brug is over de Øresund die de bevolkingen van Denemarken en Zweden met elkaar verbindt, bijvoorbeeld, is verbazingwekkend en zal een heel pak mensen gelukkig gemaakt hebben. Maar die brug is niet gebouwd om mensen gelukkig te maken. Ze werd gebouwd om meer geld te verdienen. Ook medicijnen zijn alles behalve gratis, en een burger zonder kanker is een burger die weer kan werken en geld verdienen.
De tegenstanders van de menswetenschappen en abstracte wetenschappen gebruiken de goedaardige neveneffecten van het kapitalisme als mascotte, maar het draait eigenlijk meer om geld. Je gaat naar de universiteit? Goed, maar hoeveel geld zal je verdienen in je toekomstige carrière? Zal je wel een job vinden? Dit is een vraag waar enorm veel L&W-studenten mee te maken krijgen, vaak van goedbedoelende familieleden en vrienden. Het is zeker het recht van een individu om rijkdom na te jagen. Maar moeten regeringen over de hele wereld hun burgers aanmoedigen om alleen maar dat na te jagen? Het lijkt er op, en grote delen van de maatschappij zijn maar al te gewillig om mensen via een vaag schuldgevoel van andere paden af te brengen.
Je bent waardeloos
Ik heb het woord 'schuldgevoel' gebruikt omdat deze kritiek een oud zeer raakt. In de economie van vandaag zijn de kunsten bang om spilziek over te komen. Het is waar dat filosofie en literatuur een hobby waren voor elitistische snobs die nooit moesten werken. Griekse filosofie beroemde er zich zelfs op, omdat ze toegepaste wetenschap zag als iets dat beneden haar waardigheid was. Plato ontwierp een ideale samenleving die geregeerd werd door dictatoriale filosofenkoningen, en in latere tijdperken was het studeren van kunst een typische bezigheid voor mensen die zich nooit zorgen moesten maken over een vast inkomen door echt werk. Ook astronomie was het voorrecht van de superrijken. En de vijanden van de kunsten zijn er erg goed in om dat beeld op te roepen - jongeren uit de hogere middenklasse die met veel plezier belastingsgeld verspillen om dingen te leren over boeken. Waarom kunnen ze niet iets 'echt' leren, of, met andere woorden, iets dat geldwaarde heeft?
Het feit is dat de mens- en abstracte wetenschappen geconfronteerd worden met een vraag die niet alleen een vals premisse heeft (het gaat niet om nut), maar bovendien ook één die niet eens op hen van toepassing is. Men kan ook met evenveel intellectuele oneerlijkheid vragen aan een student rechten wat die later zal bijdragen tot de cultuur waarin die leeft. Je kan ook aan een ingenieur vragen of zijn diploma hem in staat zal stellen om te gaan met een existentiële crisis.
Het is waar dat in een samenleving die zich toespitst op rijk worden, consumeren en geld uitgeven (en op die manier bijdragen tot de groeiende fortuinen van de superrijken) een kleine bibliothecaris of een werkloze filosoof geld kosten om te onderhouden. Willen filosofen, astrofysici en sociologen eigenlijk wel rijk worden? Misschien wel, als neveneffect van de dingen doen die ze graag doen. De waarde van hun job ligt echter precies in de menselijkheid van wat ze doen. Menselijkheid kan niet gemeten worden en wordt daarom uit de optelsom gehaald als een non-entiteit.
Non-entiteiten
De financiële industrie - een contradictio in terminis aangezien ze niets produceren - hebben een aantal deuken gekregen na de financiële crisis van 2008. Voordien echter, en ook grotendeels nadien, wordt een economiediploma nog steeds gezien als waardevol. Het is makkelijk je af te vragen wat een Master in de filosofie gaat doen om bij te dragen aan de samenleving. Maar hoe dragen financiële speculanten daartoe bij? Welke meerwaarde bieden zij aan het grotere goed?
Dit is het probleem met het huidige onderwijsmodel: in tegenstelling tot haar mission statement gaat het niet om jonge mensen omvormen tot verantwoordelijke volwassenen die hun burgerrechten en -verplichtingen serieus nemen, noch om hen meer tot mens te maken. Het gaat niet om deze studenten tot mensen te vormen die zullen bijdragen aan een sterke, gezonde en innoverende samenleving. Want als dat waar was, zouden regeringen en instituten meer geld uitgeven aan langetermijnonderzoeken met weinig praktische voordelen, zouden ze studenten aanmoedigen om andersheid op te zoeken via literatuur en taal, en, kort gezegd, meer de nadruk leggen op divergent, creatief nadenken, aanpassingenvermogen en individueel initiatief.
Het is precies die nieuwsgierigheid die er sommige mensen toe drijft om nieuwe ervaringen op te zoeken, en zaken te zien vanuit een ander perspectief en die samenlevingen in staat stelt om vooruitgang te boeken. Vooruitgang komt niet alleen van het vergaren van materiële rijkdom, maar omdat we nog geen manier kennen om deze voordelen te meten buiten een vage 'human development index', eist het neoliberale dogma dat we deze onkwantificeerbare aspecten gewoon helemaal dumpen.
Andersheid
In het door geld en rijkdom gedomineerde idee van hoe een maatschappij in elkaar hoort te zitten (en op veel vlakken al zo in elkaar zit) is er geen plaats voor andersheid. Vijanden van andersheid onderdrukken uiteindelijk niet alleen alles waar geen winst uit kan gemaakt worden, maar zullen door hun uitsluiting hiervan uiteindelijk ook de bron van creativiteit doen opdrogen die advocaten, dokters, economisten en ingenieurs met nieuwe principes, idealen en ongebruikelijke ideeën doet kennis maken. Door andersheid te vergrendelen en nieuwsgierigheid die slechts immateriële opbrengsten heeft te ontmoedigen, denkt men alleen op korte termijn. En het is precies dat kortetermijndenken dat de maatschappij in deze moeilijke situatie gebracht heeft.
Mensen zijn erg goed in zich vastklampen aan hun principes eens ze een keuze gemaakt hebben. Als een Middeleeuwse zieke zich slecht voelde na een bloedzuigerbehandeling, dan dachten de dokters van toen dat nog meer bloedzuigers de onzuiverheden in het bloed zouden wegfilteren. Sommige van de allerschrilste stemmen in het debat na de meest recente financiële crisis hebben gelijkaardige dingen gedaan: verre van toe te geven dat het huidige systeem een dringende nood heeft aan grondig onderzoek, beweren ze dat het systeem faalde omdat het nog niet extreem genoeg was. Dus wanneer regeringen erover denken om subsidies voor onderwijsprogramma's terug te draaien, zijn de eerste disciplines die eraan moeten geloven de talen, de kunsten, sociologie en abstracte onderzoeksprogramma's, wat nog meer mensen in studiegebieden duwt die worden geregeerd door het vigerende dogma. Het lijkt op de tweede cirkel van een vicieuze spiraal, en het begin van een konijnenhol dat we hopelijk niet helemaal tot op het einde zullen volgen.
Literatuur, kunst, filosofie en geschiedenis staan als formele hogere studieprogramma's onder zware druk. Hetzelfde geldt in mindere mate voor de meer geavanceerde theoretische wetenschappen en daarvan afgeleide ondernemingen zoals ruimtevaart. Hoewel ze op het eerste zicht erg van elkaar verschillen, worden ze geconfronteerd met zeer vergelijkbare vragen. Veel mensen vragen zich af wat het nut is van geld pompen in ruimtevaart, omdat er geen direct voordeel aan vasthangt voor de gemeenschap, net als dat geld spenderen aan letteren en wijsbegeerte de gemeenschap niet erg veel vooruit lijkt te helpen.
De critici van zowel de abstracte wetenschappen en de alfawetenschappen beweren dat het geld dat men eraan uitgeeft beter zou uitgegeven worden aan zaken "die er toe doen", zoals ziekenhuizen of toegepaste wetenschap. Tegenstanders van deze disciplines beweren verder dat deze studiegebieden kiezen, en bij uitbreiding subsidiëren, een deel van onze maatschappij onproductief maakt. Essentieel bekeken, of het nu gaat over de bizarre, 'vergezochte' takken van wiskunde of de diepgaande studie van zestiende-eeuwse Spaanse literatuur, vindt men deze programma's waardeloos. Een Master in de filosofie gaat geen levens redden, kantoorgebouwen ontwerpen of de workflow van een luchthaven managen.
De eerste verdediging
Met wisselend succes hebben de L&W-programma's een antwoord geboden aan deze uitdagingen. Sommige antwoorden hebben geprobeerd dezelfde redenering van hun tegenstanders te volgen: een student kunstwetenschappen zou een briljant entertainer kunnen worden, of een exobioloog zou wel eens een levensvorm kunnen ontdekken die erg voordelig blijkt te zijn voor de menselijke gezondheid. Men schildert de programma's hiermee af als ondernemingen met een hoog risico en een hoge opbrengst. Nochtans zal iedereen wel inzien dat het niet zo indrukwekkend is als een pas afgestudeerde ingenieur die onmiddellijk een brug kan ontwerpen die 250 jaar meegaat. Het valt ook nog te bezien of de investering in de vele studenten in deze disciplines die werkloos worden, laagbetaalde jobs of mislukte carrières zullen hebben, zichzelf terugbetaalt aan de hand van één op tienduizend studenten die erg succesrijk worden.
Andere mensen vanuit de L&W-wereld en de meer theoretische studiegebieden hebben geprobeerd om het emotioneel te spelen. Zij zeggen dat filosofie de moeite waard is om te studeren omdat het ons iets zegt over hoe mensen in elkaar zitten en hoe we de wereld zien. Ze kunnen zeggen dat astronauten voortdurend de grenzen verleggen in wat de mensheid kan bereiken. Maar deze argumenten helpen niet mee kanker genezen, en spelen al evenmin een rol in het terugdringen van milieuvervuiling of werkloosheid.
Het draait allemaal om geld
Verrassend genoeg heb ik nog geen antwoord gelezen dat de originele premisse in vraag stelt. De implicatie van de vraag naar het nut van subsidies voor de alfa- en abstracte wetenschappen is: waarom geven we hier geld aan uit als het ons niets opbrengt? Maar onder het mom van jonge mensen aan te moedigen om een opleiding te kiezen die nuttig kan zijn voor de maatschappij, is er eigenlijk maar één argument dat telt: geld.
Het feit dat er nu een brug is over de Øresund die de bevolkingen van Denemarken en Zweden met elkaar verbindt, bijvoorbeeld, is verbazingwekkend en zal een heel pak mensen gelukkig gemaakt hebben. Maar die brug is niet gebouwd om mensen gelukkig te maken. Ze werd gebouwd om meer geld te verdienen. Ook medicijnen zijn alles behalve gratis, en een burger zonder kanker is een burger die weer kan werken en geld verdienen.
De tegenstanders van de menswetenschappen en abstracte wetenschappen gebruiken de goedaardige neveneffecten van het kapitalisme als mascotte, maar het draait eigenlijk meer om geld. Je gaat naar de universiteit? Goed, maar hoeveel geld zal je verdienen in je toekomstige carrière? Zal je wel een job vinden? Dit is een vraag waar enorm veel L&W-studenten mee te maken krijgen, vaak van goedbedoelende familieleden en vrienden. Het is zeker het recht van een individu om rijkdom na te jagen. Maar moeten regeringen over de hele wereld hun burgers aanmoedigen om alleen maar dat na te jagen? Het lijkt er op, en grote delen van de maatschappij zijn maar al te gewillig om mensen via een vaag schuldgevoel van andere paden af te brengen.
Je bent waardeloos
Ik heb het woord 'schuldgevoel' gebruikt omdat deze kritiek een oud zeer raakt. In de economie van vandaag zijn de kunsten bang om spilziek over te komen. Het is waar dat filosofie en literatuur een hobby waren voor elitistische snobs die nooit moesten werken. Griekse filosofie beroemde er zich zelfs op, omdat ze toegepaste wetenschap zag als iets dat beneden haar waardigheid was. Plato ontwierp een ideale samenleving die geregeerd werd door dictatoriale filosofenkoningen, en in latere tijdperken was het studeren van kunst een typische bezigheid voor mensen die zich nooit zorgen moesten maken over een vast inkomen door echt werk. Ook astronomie was het voorrecht van de superrijken. En de vijanden van de kunsten zijn er erg goed in om dat beeld op te roepen - jongeren uit de hogere middenklasse die met veel plezier belastingsgeld verspillen om dingen te leren over boeken. Waarom kunnen ze niet iets 'echt' leren, of, met andere woorden, iets dat geldwaarde heeft?
Het feit is dat de mens- en abstracte wetenschappen geconfronteerd worden met een vraag die niet alleen een vals premisse heeft (het gaat niet om nut), maar bovendien ook één die niet eens op hen van toepassing is. Men kan ook met evenveel intellectuele oneerlijkheid vragen aan een student rechten wat die later zal bijdragen tot de cultuur waarin die leeft. Je kan ook aan een ingenieur vragen of zijn diploma hem in staat zal stellen om te gaan met een existentiële crisis.
Het is waar dat in een samenleving die zich toespitst op rijk worden, consumeren en geld uitgeven (en op die manier bijdragen tot de groeiende fortuinen van de superrijken) een kleine bibliothecaris of een werkloze filosoof geld kosten om te onderhouden. Willen filosofen, astrofysici en sociologen eigenlijk wel rijk worden? Misschien wel, als neveneffect van de dingen doen die ze graag doen. De waarde van hun job ligt echter precies in de menselijkheid van wat ze doen. Menselijkheid kan niet gemeten worden en wordt daarom uit de optelsom gehaald als een non-entiteit.
Non-entiteiten
De financiële industrie - een contradictio in terminis aangezien ze niets produceren - hebben een aantal deuken gekregen na de financiële crisis van 2008. Voordien echter, en ook grotendeels nadien, wordt een economiediploma nog steeds gezien als waardevol. Het is makkelijk je af te vragen wat een Master in de filosofie gaat doen om bij te dragen aan de samenleving. Maar hoe dragen financiële speculanten daartoe bij? Welke meerwaarde bieden zij aan het grotere goed?
Dit is het probleem met het huidige onderwijsmodel: in tegenstelling tot haar mission statement gaat het niet om jonge mensen omvormen tot verantwoordelijke volwassenen die hun burgerrechten en -verplichtingen serieus nemen, noch om hen meer tot mens te maken. Het gaat niet om deze studenten tot mensen te vormen die zullen bijdragen aan een sterke, gezonde en innoverende samenleving. Want als dat waar was, zouden regeringen en instituten meer geld uitgeven aan langetermijnonderzoeken met weinig praktische voordelen, zouden ze studenten aanmoedigen om andersheid op te zoeken via literatuur en taal, en, kort gezegd, meer de nadruk leggen op divergent, creatief nadenken, aanpassingenvermogen en individueel initiatief.
Het is precies die nieuwsgierigheid die er sommige mensen toe drijft om nieuwe ervaringen op te zoeken, en zaken te zien vanuit een ander perspectief en die samenlevingen in staat stelt om vooruitgang te boeken. Vooruitgang komt niet alleen van het vergaren van materiële rijkdom, maar omdat we nog geen manier kennen om deze voordelen te meten buiten een vage 'human development index', eist het neoliberale dogma dat we deze onkwantificeerbare aspecten gewoon helemaal dumpen.
Andersheid
In het door geld en rijkdom gedomineerde idee van hoe een maatschappij in elkaar hoort te zitten (en op veel vlakken al zo in elkaar zit) is er geen plaats voor andersheid. Vijanden van andersheid onderdrukken uiteindelijk niet alleen alles waar geen winst uit kan gemaakt worden, maar zullen door hun uitsluiting hiervan uiteindelijk ook de bron van creativiteit doen opdrogen die advocaten, dokters, economisten en ingenieurs met nieuwe principes, idealen en ongebruikelijke ideeën doet kennis maken. Door andersheid te vergrendelen en nieuwsgierigheid die slechts immateriële opbrengsten heeft te ontmoedigen, denkt men alleen op korte termijn. En het is precies dat kortetermijndenken dat de maatschappij in deze moeilijke situatie gebracht heeft.
Mensen zijn erg goed in zich vastklampen aan hun principes eens ze een keuze gemaakt hebben. Als een Middeleeuwse zieke zich slecht voelde na een bloedzuigerbehandeling, dan dachten de dokters van toen dat nog meer bloedzuigers de onzuiverheden in het bloed zouden wegfilteren. Sommige van de allerschrilste stemmen in het debat na de meest recente financiële crisis hebben gelijkaardige dingen gedaan: verre van toe te geven dat het huidige systeem een dringende nood heeft aan grondig onderzoek, beweren ze dat het systeem faalde omdat het nog niet extreem genoeg was. Dus wanneer regeringen erover denken om subsidies voor onderwijsprogramma's terug te draaien, zijn de eerste disciplines die eraan moeten geloven de talen, de kunsten, sociologie en abstracte onderzoeksprogramma's, wat nog meer mensen in studiegebieden duwt die worden geregeerd door het vigerende dogma. Het lijkt op de tweede cirkel van een vicieuze spiraal, en het begin van een konijnenhol dat we hopelijk niet helemaal tot op het einde zullen volgen.