Over 'Onklare taal'

'Onklare taal' is de verzamelnaam van diverse tekstprojecten van mijn hand. Dit is de poëzieafdeling daarvan. Hier kan je zowel de laatste nieuwe gedichten als ook een selectie van oudere gedichten vinden. De weg een beetje kwijt? Deze link brengt je terug naar de homepage van 'Onklare taal'.

Overigens kan je hier gratis mijn poëziebundels downloaden in PDF-formaat: 'Epicentrum' (2012), 'Synaeresis' (2012), 'Subductie' (2013), 'Enceladus' (2015), 'Volterra' (2017), 'De snelheid van de duisternis' (2019) en 'Indiscrete wiskunde' (2021). Behalve 'Synaeresis', dat één verhalend gedicht is in twee delen, bevatten de anderen telkens een 30-tal geredigeerde en zorgvuldig geselecteerde gedichten, met duiding en een nieuwe indeling. In 2020 verscheen mijn debuutroman 'Fragmentariërs'. In 2023 bracht ik de opvolger 'Constellatie' uit.

maandag 17 november 2008

De zeven hoofdzonden van het schrijven

Een voordeel van een onbekend schrijver te zijn is dat ik me veel kan permitteren – ik hoef geen rekening te houden met een publieke opinie, de marketingstrategieën van uitgevers of de onvolprezen genius van het commerciële boekencircuit en ditto –beurzen, waar de laatste jaren vooral BV’s de dienst uitmaken met hun hoogst oninteressante en banale autobiografieën die ze zelf niet geschreven hebben. Mij niet gelaten: elk verdient zijn plek onder de literaire zon, ook de Ingeborgen en de Tom Boonens onder ons. Er is toch geen hond die hun boeken nog zal lezen binnen honderd jaar.

Omdat ik naast schrijven ook nog wel eens tijd vind om te lezen, let ik op de stijl van een auteur zoals een auto-ontwerper allicht een auto in het straatbeeld ook met heel andere ogen bekijkt. Daarom heeft deze tekst een tweeledig doel. Enerzijds dient hij tot vermaak van andere schrijvers of veellezers die mogelijk bepaalde ergernissen met mij zullen delen, en anderzijds dient hij (en da’s al een veel pretentieuzer doel) tot scholing van mensen die graag in hun vrije tijd eens wat op papier durven zetten, maar niet zeker zijn van zichzelf. Dat is arrogant van mijn kant, maar laat ik dat argument vooral tegengif toedienen met de eerste stilistische ergernis.

Als u mij toestaat en niet kwalijk neemt, ben ik van de bescheiden mening dat…

… waarop meestal een enorm arrogante mening volgt. Als je wil serieus genomen worden, wentel je dan niet in valse bescheidenheid. Het is mooi dat je niet wil versleten worden voor een hoogmoedige blaaskaak, maar als je dan toch zonodig je mening wereldkundig wil maken, dan kom je er maar beter voor uit, zonder rookgordijnen op te trekken. Het soort “bescheiden” wendingen dat ik vaak aantref bij hobbyisten is meestal (a) een excuus om daaropvolgende mening niet de hoeven funderen of verantwoorden of (b) om het ingebeelde publiek gunstig te stemmen, alsof de schrijver wil zeggen dat hij maar een Jan-met-de-pet op is. Je bent niet Jan Modaal. Je bent jezelf, en hou op met je als een huichelachtige idioot te gedragen.

Edoch orakelde hij dat ze, elkanders geliefden zijnde…

… niet meer in de negentiende eeuw leefden. Wat is dat toch met mensen die een beetje gestudeerd hebben, die vinden dat ze onmiddellijk maar het hele pretpakket aan archaïsmen moeten openscheuren? Op goedgelovigen maakt dit misschien een geestige of zelfs geleerde indruk, maar vaak is het stilistisch krom en ijdel gepraat dat niet meer is dan borstklopperij of pauwachtig verenvertoon om mensen te misleiden. Er is niks tegen een brede woordenschat, en die ook duchtig aan te spreken. Er is wel iets tegen een compleet voorbijgestreefd taalregister gebruiken als goedkope truc om teksten te laten opzwellen waar het niet nodig is. Zie ook: een dobbelsteen aan één kant zwaarder maken zodat hij altijd op zes terechtkomt.

“JE HOEFT NIET ZO TE SCHREEUWEN!!!!!”

schreeuwde ze. Een uitroepteken is een figuurlijke explosie in je tekst. Voor je een uitroepteken plaatst, kan je je afvragen of er niet uit de context al duidelijk is of er geroepen wordt. Indien niet – probeer het duidelijk te maken zonder een leesteken te gebruiken. Als het echt moet, kan je altijd opteren voor een uitroepteken, maar meerdere uitroeptekens toevoegen, zeker als je dan nog eens in hoofdletters gaat typen, maakt een enorm agressieve, overbodige indruk die tekstueel hetzelfde effect heeft van een montage van alle gigantische explosies in films van Michael Bay. Ik lees geen stripverhaal voor kleuters. Ik wens behandeld te worden als een volwassene, niet als een hardhorende of achterlijke.

Ik ben als een vlinder – ooit was ik een lelijke rups, waaruit een kwetsbaar dier gegroeid is dat naar de zon toe vliegt…

… net als tien miljoen anderen. Natuurlijk is elke mogelijke denkbare en enigszins logische beeldspraak al eens gebruikt door een auteur, maar dat wil niet zeggen dat je het jezelf makkelijk moet maken door je tekst te larderen met platitudes. Erger nog: vaak vervallen schrijvers in de ergerlijke gewoonte hun metaforen nog eens te gaan uitleggen, alsof lezers bij het beeld van een vlinder niet automatisch de associatie zullen maken met een rups, de zon en de broze vleugeltjes van zo’n dier. Als je dan toch een cliché moet gebruiken, gebruik het dan beperkt, en maak het niet het ankerstuk van je tekst.

Na 500 dagen onderhandelen nog geen regering. Wat een goed bestuur zeg!

Wat ligt de ironie er dik op zeg! Hoe grappig! Hoe totaal onverwacht en droog! Welk een scherpzinnig verstand! Ironie is het zout der intellectuelen, zo blijkt het, alleen handelen de meesten in een steenkolenironie zo dik dat ik er een beenhesp van kan braden. Ironie, en bij uitbreiding elke vorm van humor in pure tekst die bedoeld is om gelezen te worden, zit ofwel in een zorgvuldige opeenstapeling van karikaturale overdrijvingen, ofwel zit ze net verscholen in de nokken en hoeken van de tekst, en besluipt ze de lezer. De aandacht trekken naar je eigen humor is als een slechte moppentapper die lacht met z’n eigen mop en dan de pointe nog eens uitlegt ook.

Het is zo simpel. Confituur. Jam. Een boterham. En ik kijk het venster uit. Ik zie…

… een kanjer van een probleem voor het venster staan, en zijn naam is neerbuigendheid. In een poging door de grootste gemene deler van de mensheid begrepen te worden, gaan sommige auteurs zo ver dat hun zinnen op de duur eenvormige, trieste broodkruimels worden, in plaats van veelvormige belegde broodjes met smakelijke sauzen en ditto beleg (wat is dat trouwens met al die voedselmetaforen?). Net zoals de monnik die ostentatief zit te vasten met een lijkbiddersgezicht terwijl hij het vette volk treurig aankijkt, komt dit nogal neerbuigend over. Christus zei ooit: “laat hen, want ze weten niet wat ze doen” en de schrijver-asceet zegt: “ik zal zo simpel mogelijk schrijven, anders zullen ze mijn wijze lessen niet kunnen leren.” Niemand zit te wachten op je wijze lessen, als ze al wijs zijn om te beginnen.

There is no spoon.

Wat de grootste schrijvers – en de grootste artiesten – onderscheidt van de rest is nadat ze door de hele leerschool zijn gegaan van de conventionele kunsten, die conventies opnieuw kunnen doorbreken door net stijlbreuken te gaan toepassen als stijlfiguren. Een goed gemikt cliché, of een dubbelop liggende vuistdikke ironische wending worden op die manier plots geen uitingen van slechte smaak of beperkte ervaring, maar een toonbeeld van genialiteit. Alles kan, en alles mag. Er zijn meesters in het minimalisme die erin slagen kristalhelder en gevat voor de dag te komen, en er zijn evenzeer auteurs geweest die wel degelijk in zacht bescheiden gallop door het literaire landschap reden zonder dat iemand hen dat kwalijk kon nemen. Maar waarlijk: de meester zit in de beperking, en begint daar ook mee. We hebben allemaal een lange weg te gaan, en ik ben evenveel een roepende in de woestijn als jij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten